Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-12-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:5024, 15/00036 t/m 15/00054 en 15/00139 t/m 15/00157
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-12-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:5024, 15/00036 t/m 15/00054 en 15/00139 t/m 15/00157
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 3 december 2015
- Datum publicatie
- 16 december 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2015:5024
- Zaaknummer
- 15/00036 t/m 15/00054 en 15/00139 t/m 15/00157
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is in verband met het aanhouden van bankrekeningen en een aandelenpakket in het buitenland geïdentificeerd als rekeninghouder. De Inspecteur heeft hem in verband daarmee navorderingsaanslagen met verhogingen en boeten opgelegd.
Het Hof is ter zitting gebleken dat de Inspecteur geen uitspraken op de bezwaren met betrekking tot de navorderingsaanslagen heeft gedaan en verklaart het beroep bij de Rechtbank met betrekking tot de belastingaanslagen niet-ontvankelijk.
De boetebeschikkingen zijn verminderd tot nihil, waarvan een deel, tenminste 20 percent van de opgelegde boete, kan worden toegeschreven aan de lange behandelduur in de bezwaarfase en dus aan de overschrijding van de redelijke termijn. Op grond hiervan is naar het oordeel van het Hof, naast de boetematiging, ter zake van overschrijding van de redelijke termijn geen grond voor toekenning van schadevergoeding ex artikel 8:73 van de Awb.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/00036 t/m 15/00054 en 15/00139 t/m 15/00157
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 11 december 2014, nummers AWB 14/996, 14/997, 14/1296 tot en met 14/1311 en 14/1316, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen (hierna: de IB/PVV) over de jaren 1993 en 1995 tot en met 2004 en in de vermogensbelasting (hierna: de VB) over de jaren 1994 en 1996 tot en met 2000 opgelegd, alsmede (kwijtscheldings)beschikkingen inzake een verhoging dan wel boetebeschikkingen (hierna tezamen: de boeten). Tevens is bij beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslagen, beschikkingen inzake heffingsrente en de boeten bezwaar gemaakt. Hangende het bezwaar heeft belanghebbende verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens de lange behandelduur van het bezwaar. De Inspecteur heeft met dagtekening 4 februari 2014, in één geschrift vervat, uitspraken gedaan. De Inspecteur heeft de boetebedragen verminderd tot nihil en geen schadevergoeding toegekend.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De griffier van de Rechtbank heeft van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd voor zover ze betrekking hebben op de immateriële schadevergoeding, de Inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van de immateriële schade die belanghebbende heeft geleden, vastgesteld op € 7.000, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.460 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan deze vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het beroep met kenmerk 15/00036 heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De Inspecteur heeft eveneens tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof, bekend onder de nummers 15/00139 tot en met 15/00157. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 14 oktober 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [B] , [C] en [D] .
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaken de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
In verband met het aanhouden van bankrekeningen en een aandelenpakket in het buitenland, waarvan belanghebbende de inkomsten en het saldo dan wel de waarde niet heeft opgegeven, zijn aan belanghebbende navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd over de jaren 1993 en 1995 tot en met 2004 en navorderingsaanslagen VB over de jaren 1994 en 1996 tot en met 2000. Bij beschikkingen is heffingsrente in rekening gebracht. Aan belanghebbende zijn voorts boeten opgelegd.
Belanghebbende heeft ter zitting van de Rechtbank afschriften van bezwaarschriften overgelegd. In de bezwaarschriften vermeldt belanghebbende dat hij zich met de genoemde aanslagen, de opgelegde boeten en met de in rekening gebrachte heffingsrente niet kan verenigen.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende tijdig bezwaar heeft ingesteld tegen de in 2.1 bedoelde navorderingsaanslagen en beschikkingen.
Bij brief van 4 maart 2013 heeft de gemachtigde van belanghebbende gesteld dat in verband met verjaring, voor zover enig bedrag verschuldigd zou zijn, niet meer kan worden ingevorderd.
Bij brief van 27 maart 2013 heeft de gemachtigde gevraagd om een immateriële schadevergoeding vanwege de aanmerkelijke overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar. Bij brief van 2 juli 2013 heeft de Inspecteur geantwoord dat hij geen reden ziet voor een vergoeding van immateriële schade nu belanghebbende niet de mogelijkheden heeft benut om de schade zoveel mogelijk te beperken. De gemachtigde heeft bij brief van 17 juli 2013 geantwoord dat belanghebbende er heel goed van op de hoogte was dat het bezwaar nog aanhangig was en dat nog niet over de boeten was beslist en heeft daarbij verzocht om uitspraak op bezwaar te doen en een immateriële schadevergoeding toe te kennen.
In de uitspraken op bezwaar van 4 februari 2014 is onder meer het volgende vermeld:
“U heeft aangegeven dat u – namens uw cliënt [belanghebbende] – in de loop van het tweede kwartaal van 2007 19 bezwaarschriften heeft ingediend tegen de boetebeschikkingen die betrekking hebben op de (navorderings-)aanslagen inkomstenbelasting 1993 t/m 2004 en vermogensbelasting 1994 t/m 2000.
(…..)
Uitspraak op de bezwaarschriften
Ik kom gedeeltelijk aan de 19 bezwaren tegemoet:
-de betreffende boetebedragen worden teruggebracht tot nihil. Belanghebbende ontvangt binnenkort
de daartoe opgemaakte verminderingsbeschikkingen van Belastingdienst/CA te Apeldoorn.
-aan de geclaimde immateriële schadevergoeding kom ik niet tegemoet.”
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
(A) heeft de Inspecteur voldoende voortvarend gehandeld ter zake van de navorderingsaanslagen die zijn opgelegd op grond van de verlengde navorderingstermijn, en
(B) heeft de Rechtbank belanghebbende terecht een vergoeding voor immateriële schade toegekend.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Belanghebbende concludeert met betrekking tot vraag A tot vernietiging van de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 1993 tot en met 1999 en VB over de jaren 1994 tot en met 2000. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep, behoudens voor de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 1993 tot en met 1999 en VB over de jaren 1994 tot en met 2000 en voor het gedeelte van die belastingaanslagen dat betrekking heeft op de rente en saldi van de in Duitsland aangehouden bankrekeningen.
Belanghebbende concludeert met betrekking tot vraag B tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar.