Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-12-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:5025, 15/00508
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-12-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:5025, 15/00508
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 3 december 2015
- Datum publicatie
- 16 december 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2015:5025
- Zaaknummer
- 15/00508
- Relevante informatie
- Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024], Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 31, Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023], Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 8
Inhoudsindicatie
Beslissing na verwijzing HR 13 maart 2015, nr. 14/02600, ECLI:NL:HR:2015:552. De (overgedragen) lichamelijke en onlichamelijke zaken tezamen vormden een gedreven bedrijfsonderdeel, die de handel in gebruikte caravans omvatte. Hierbij geldt dat voor de exploitatie van een dergelijk handelsbedrijf met name van belang zijn het voortzetten van de handelsnaam, het cliëntenbestand voor een adequate benadering van de cliënten en het behoud van de cliëntenportefeuille, de telefoon- en internet-gegevens voor het cliëntencontact, de administratieve bescheiden voor het contacteren van de leveranciers en het verzorgen van de handelsvoorraad. Voorts worden de overgedragen zaken in samenhang gebruikt in de onderneming van belanghebbende en met behoud van die samenhang.
Met de overgedragen zaken, mede geduid naar de jurisprudentie van het HvJ EU, kan een autonome economische activiteit worden uitgeoefend, te weten de handel in gebruikte caravans, waarmee deze overdracht is aan te merken als een overgang van een algemeenheid van goederen en niet als een overdracht van enige goederen zonder meer, zoals de verkoop van de voorraad restanten.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/00508
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank) van 25 oktober 2012, nummer AWB 11/5408, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen beschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
Bij brief van 25 februari 2008 heeft belanghebbende om teruggaaf van omzetbelasting in verband met verrekening van de negatieve jaarmarge 2007 van [A] B.V. te [B] verzocht (hierna: het verzoek) tot een bedrag van € 26.900. Bij beschikking van 18 maart 2011, kenmerk [nummer] (hierna: de beschikking), heeft de Inspecteur besloten niet aan het verzoek tegemoet te komen. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij zijn uitspraak van 3 november 2011 de beschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 302. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van dat Gerechtshof van belanghebbende een griffierecht geheven van € 466. Bij zijn uitspraak van 1 april 2014, nr. 12/00357, heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het beroep bij de Rechtbank gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de Inspecteur gelast de door belanghebbende gevraagde teruggaaf te verlenen en een vergoeding van proceskosten en griffierecht gegeven.
De uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is, op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën, bij arrest van de Hoge Raad van 13 maart 2015, nr. 14/02600, ECLI:NL:HR:2015:552 (hierna: het verwijzingsarrest), vernietigd en verwezen naar het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het verwijzingsarrest.
Belanghebbende heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld door het Hof, bij brief van 25 april 2015 een conclusie op het verwijzingsarrest ingediend. De Inspecteur is door het Hof in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het verwijzingsarrest en op de conclusie van belanghebbende, hetgeen hij heeft gedaan bij conclusie van 3 juni 2015.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 24 september 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [C] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [D] en [E] .
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende is ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) en exploiteert sinds 11 augustus 1988 de handel in gebruikte caravans en de reparatie van caravans.
Bestuurder van belanghebbende is, sinds 1 juli 2007, de heer [F] (hierna: [F] ) en voordien zijn echtgenote mevrouw [G] (hierna: [G] ). [G] is enig aandeelhoudster van belanghebbende. [F] was tevens bestuurder en middellijk aandeelhouder van [A] B.V. (hierna: [A] ).
De activiteiten van [A] bestonden uit de handel in nieuwe en gebruikte caravans en de reparatie van (gebruikte) caravans. Bij [A] was – naast [F] als directeur – de heer [H] in dienst als verkoopmedewerker. De heer [H] is per 1 december 2006 ontslagen, en per 1 februari 2007 in dienst getreden bij belanghebbende. [A] was gevestigd aan de [a-straat] 17 te [B] , dat is circa 800 meter verwijderd van de vestiging van belanghebbende aan de [b-straat] 5 te [B] .
[A] was dealer van caravans van [J] B.V. (hierna: [J] ). In de loop van 2006 zijn [J] en [A] een pandovereenkomst aangegaan waarin onder meer is bepaald dat door [A] aan [J] de bedrijfsinventaris en de voorraden in pand worden gegeven. [J] heeft op 3 november 2006 met een beroep op het in het kader van de pandovereenkomst gemaakte eigendomsvoorbehoud de nieuwe caravans bij [A] weggehaald. Voorts heeft [A] in opdracht van [J] alle gebruikte caravans verkocht, de laatste 30 op 26 januari 2007 aan een opkoper.
Bij overeenkomst van 31 januari 2007 (hierna: de overeenkomst) zijn belanghebbende en [A] overeengekomen dat [A] aan belanghebbende tegen een bepaalde vergoeding overdraagt “het gehele (resterende) caravanbedrijf”, bestaande uit de volgende met name genoemde bezittingen van het bedrijf:
1. Resterende inventaris, in het bijzonder de vloerbedekking voor de verkoophal,
2. Handelsnaam en cliëntenbestand,
3. Telefoon- en internetverbindingen met internetdomein,
4. Saldo omzetbelastingmargeregeling per 31 januari 2007,
5. Computer met softwarelicenties waaronder Exact administratie met de administratie,
6. Overige resterende goederen waaronder de aanhanger met mover.
Belanghebbende heeft het huurcontract van de door [A] gebezigde bedrijfsruimte niet overgenomen. De werkplaats en het onderhoudsbedrijf van [A] zijn opgeheven. Bij het sluiten van de overeenkomst had [A] geen gebruikte caravans meer in voorraad.
Belanghebbende verwerft gebruikte caravans via de website Markplaats.nl met inkoop bij particulieren en middels aanschaf bij dezelfde handelaren waar [A] inkocht.
In het jaar 2006 heeft [A] een omzet van gebruikte caravans gerealiseerd van € 652.824 op een totaalomzet van € 2.021.432. De omzet van gebruikte caravans bij belanghebbende heeft zich als volgt ontwikkeld: in het jaar 2006 ter grootte van € 528.583, in het jaar 2007 ter grootte van € 780.139 en in het jaar 2008 ter grootte van € 951.525.
Zowel [A] als belanghebbende maken gebruik van de margeregeling voor de omzetbelasting als bedoeld in artikel 28d van de Wet (tekst 2007) en artikel 4c van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (hierna: de Uitvoeringsbeschikking).
Ten aanzien van [A] heeft de Inspecteur op de voet van artikel 4c, lid 8, van de Uitvoeringsbeschikking bij beschikking voor het jaar 2007 een negatief jaarsaldo ten bedrage van € 168.476 vastgesteld. De daar inbegrepen omzetbelasting bedraagt € 26.900.
Nadat de uitkomst van een fiscale procedure was afgewacht, is [A] op 28 augustus 2012 failliet verklaard.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of bij de overeenkomst een algemeenheid van goederen als bedoeld in artikel 31 (thans artikel 37d) van de Wet aan belanghebbende is overgegaan. Zo ja, dan maakt belanghebbende middels verrekening van het negatieve jaarsaldo van [A] aanspraak op een teruggaaf omzetbelasting.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Tijdens het onderzoek ter zitting hebben zij hun standpunten toegelicht.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en vaststelling van de beschikking op een teruggaaf van omzetbelasting tot een bedrag van € 26.900. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.