Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-12-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:5359, 15/00055 tot en met 15/00078

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-12-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:5359, 15/00055 tot en met 15/00078

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
18 december 2015
Datum publicatie
18 februari 2016
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2015:5359
Zaaknummer
15/00055 tot en met 15/00078

Inhoudsindicatie

De Belgische Bijzondere belastinginspectie heeft bij brief van 27 oktober 2000 spontaan inlichtingen verstrekt die betrekking hebben op afdrukken van microfiches. Aan de hand daarvan heeft de Inspecteur belanghebbende geïdentificeerd als rekeninghouder bij KB-Lux en belastingaanslagen met verhogingen en boetes opgelegd. Het Hof is van oordeel dat het gebruik van de door de Inspecteur verkregen microfiches rechtmatig is. Naar ’s Hofs oordeel is niet van belang of de Nederlandse belastingautoriteiten ten tijde van of omstreeks de verkrijging van de microfiches wisten van de onregelmatigheden die zich in het kader van het Belgische strafrechtelijke opsporingsonderzoek hadden voorgedaan. Voorts is het Hof van oordeel dat de Inspecteur voldoende voortvarend heeft gewerkt; na het opleggen van de eerste serie navorderingsaanslagen mocht de Inspecteur wachten met het opleggen van de tweede serie navorderingsaanslagen. Ten slotte is het Hof van oordeel dat de omstandigheid dat de Inspecteur belanghebbende heeft gesommeerd te verklaren of hij een buitenlandse bankrekening aanhield middels een informatiebeschikking en onder dreiging van een (kort geding leidend tot oplegging van een) dwangsom niet ertoe leidt dat de belastingaanslagen en/of boetes moeten worden verminderd of vernietigd.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/00055 tot en met 15/00078

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 22 december 2014, nummers AWB 13/1236 tot en met 13/1249 en 13/1255 tot en met 13/1264, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde belastingaanslagen en beschikkingen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn met dagtekening 31 december 2002 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (hierna: de IB/PVV) en vermogensbelasting (hierna: de VB) opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met een verhoging (hierna ook: boete). Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht. Het betreft de volgende navorderingsaanslagen en beschikkingen:

Belasting-

Soort

Jaar

Aanslag-

nummer

[aanslagnummer]

Kenmerk

Hof

Belasting

Boete

Heffings-

rente

IB/PVV

1990

H08

15/00055

f

9.018

9.018

4.232

VB

1991

K18

15/00069

f

3.696

3.696

1.733

1.2.

Aan belanghebbende zijn met dagtekening 30 mei 2003 navorderingsaanslagen in de IB/PVV en in de VB opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met een boete. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht. Het betreft de volgende navorderingsaanslagen en beschikkingen:

Belasting-

Soort

Jaar

Aanslag-

nummer

[aanslagnummer]

Kenmerk

Hof

Belasting

Boete

Heffings-

rente

IB/PVV

1996

H67

15/00061

f

9.753

9.753

1.986

IB/PVV

1997

H77

15/00062

f

10.613

10.613

2.007

IB/PVV

1998

H87

15/00063

f

9.506

9.506

1.489

IB/PVV

1999

H97

15/00064

f

10.363

10.363

1.307

IB/PVV

2000

H07

15/00065

f

11.883

11.883

1.072

VB

1997

K77

15/00075

f

4.087

4.087

773

VB

1998

K87

15/00076

f

4.130

4.130

642

VB

1999

K97

15/00077

f

4.074

4.074

514

VB

2000

K07

15/00078

f

4.553

4.553

403

1.3.

Aan belanghebbende zijn met dagtekening 31 mei 2003 navorderingsaanslagen in de IB/PVV en in de VB opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met een boete. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht. Het betreft de volgende navorderingsaanslagen en beschikkingen:

Belasting-

Soort

Jaar

Aanslag-

nummer

[aanslagnummer]

Kenmerk

Hof

Belasting

Boete

Heffings-

rente

IB/PVV

1991

H18

15/00056

f

14.267

14.267

5.573

IB/PVV

1992

H28

15/00057

f

13.729

13.729

4.546

IB/PVV

1993

H38

15/00058

f

10.316

10.316

2.895

IB/PVV

1994

H48

15/00059

f

8.617

8.617

2.035

VB

1992

K28

15/00070

f

3.608

3.608

1.407

VB

1993

K38

15/00071

f

3.696

3.696

1.220

VB

1994

K48

15/00072

f

3.728

3.728

1.045

VB

1995

K58

15/00073

f

3.648

3.648

861

1.4.

Aan belanghebbende zijn met dagtekening 17 juni 2003 navorderingsaanslagen in de IB/PVV en in de VB opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met een boete. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht. Het betreft de volgende navorderingsaanslagen en beschikkingen:

Belasting-

Soort

Jaar

Aanslag-

nummer

[aanslagnummer]

Kenmerk

Hof

Belasting

Boete

Heffings-

rente

IB/PVV

1995

H57

15/00060

f

10.260

10.260

2.168

VB

1996

K67

15/00074

f

4.160

-

879

1.5.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur met dagtekening 23 juli 2003, in één geschrift, uitspraken gedaan op de bezwaren tegen de in 1.1 tot en met 1.4 vermelde navorderingsaanslagen en beschikkingen. Hof ’s-Hertogenbosch heeft bij uitspraak van 10 december 2010 met nummer 04/01653 het beroep tegen die uitspraken gegrond verklaard, de uitspraak vernietigd, de zaak teruggewezen naar de Inspecteur en de Inspecteur opgedragen opnieuw uitspraken op bezwaar te doen. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen die uitspraak van Hof ’s‑Hertogenbosch bij arrest van 14 oktober 2011 met nummer 11/00335 ongegrond verklaard.

1.6.

Aan belanghebbende is met dagtekening 26 november 2004 een aanslag in de IB/PVV opgelegd. De aanslag is opgelegd met een boete. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht. Het betreft de volgende aanslag en beschikkingen:

Belasting-

Soort

Jaar

Aanslag-

nummer

[aanslagnummer]

Kenmerk

Hof

Belasting

Boete

Heffings-

rente

IB/PVV

2001

H16

15/00066

f

17.839

9.741

907

1.7.

Aan belanghebbende is met dagtekening 29 december 2006 een aanslag in de IB/PVV opgelegd. De aanslag is opgelegd met een boete. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht. Het betreft de volgende aanslag en beschikkingen:

Belasting-

Soort

Jaar

Aanslag-

nummer

[aanslagnummer]

Kenmerk

Hof

Belasting

Boete

Heffings-

rente

IB/PVV

2003

H36

15/00068

8.624

5.651

694

1.8.

Aan belanghebbende is met dagtekening 20 december 2007 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd. De navorderingsaanslag is opgelegd met een boete. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht. Het betreft de volgende navorderingsaanslag en beschikkingen:

Belasting-

Soort

Jaar

Aanslag-

nummer

[aanslagnummer]

Kenmerk

Hof

Belasting

Boete

Heffings-

rente

IB/PVV

2002

H27

15/00067

4.638

4.638

928

1.9.

De Inspecteur heeft met dagtekening 28 februari 2013, in één geschrift vervat, uitspraken gedaan op de bezwaren tegen de in 1.1 tot en met 1.4 en 1.6 tot en met 1.8 vermelde belastingaanslagen. De Inspecteur heeft de bezwaren gedeeltelijk gegrond verklaard.

1.10.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep met kenmerk AWB 13/1236 heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard; de uitspraken op bezwaar vernietigd, met uitzondering van de beslissing omtrent de proceskosten; de boete die is vastgesteld bij de [Hof: navorderings]aanslag VB 1993 vernietigd; de (navorderings)aanslagen en overige boeten en heffingsrentebeschikkingen, zoals zij na ambtshalve vermindering van 17, 18 en 19 december [Hof: 2013] zijn komen te luiden, gehandhaafd; de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende in beroep ten bedrage van € 1.826; gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van in totaal € 88 aan deze vergoedt; en de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de immateriële schade die belanghebbende heeft geleden ten bedrage van € 10.000.

1.11.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het beroep met kenmerk 15/00055 heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.12.

Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.

1.13.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 14 oktober 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, de heer [A] , advocaat te [plaats 1] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B] , de heer [C] en de heer [D] .

1.14.

Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

1.15.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

2.1.

De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:

“2.2. Belanghebbende is gehuwd met [E] (de echtgenote).

2.3.

Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Belgische Bijzondere belastinginspectie (hierna: BBI) spontaan inlichtingen verstrekt die betrekking hebben op afdrukken van microfiches (hierna: microfiches) van de KREDIETBANK LUXEMBOURG te Luxemburg (hierna KBL). Belanghebbende is vanaf 1990 beschreven voor de inkomsten- en vermogensbelasting en heeft aangifte voor die middelen gedaan. In de aangiften zijn geen inkomens-of vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op een rekening bij de KBL).

Op basis van de gegevens, verstrekt bij de brief van 27 oktober 2000 door de BBI, is een onderzoek ingesteld door de FIOD-ECD en de Belastingdienst, later bekend geworden als het Rekeningenproject.

Op de microfiches stonden onder andere de volgende regels:

"JUSTIFICATIF DES SOLDES PAR RUBRIQUES IML AU 31/01/1994

(...)

[nummer 1] TER LD0 [echtpaar] 26.322,00

(...)

[nummer 2] TER LD0 [echtpaar] 21.005,72

(…)

[nummer 3] VUE [echtpaar] 28,35

2.4.

Belanghebbende is voor het eerst op 8 januari 2002 door de inspecteur aangeschreven met het verzoek om informatie te verschaffen over een in het buitenland aangehouden bankrekening. Naar de rechtbank begrijpt is vervolgens gedurende het jaar 2002 continu contact geweest tussen belanghebbende/gemachtigde en de inspecteur over de in het buitenland aangehouden bankrekening. Vervolgens zijn met dagtekening 31 december 2002 de navorderingsaanslagen IB/PVV 1990 en VB 1991 (inclusief boetes en heffingsrente) opgelegd (hierna ook: de eerste serie aanslagen). Daarna zijn in de periode 30 mei 2003 tot en met 17 juni 2003 de navorderingsaanslagen IB/PVV 1991 tot en met IB/PVV 2000 en VB 1992 tot en met 2000 opgelegd (hierna ook: de tweede serie aanslagen). Vervolgens zijn ook voor aanslagjaren na 2000 zogenoemde KBL-correcties aangebracht op de aangifte[n; Hof].

2.5.

Tijdens de onderhavige aanhangige procedures heeft belanghebbende erkend dat hij rekeninghouder is geweest bij de KBL. Hij heeft vervolgens openheid van zaken gegeven en de door de inspecteur gevraagde informatie aangeleverd. Naar aanleiding hiervan heeft de inspecteur met datum 19 december 2013 verminderingsbeschikkingen afgegeven. Deze verminderingsbeschikkingen luiden voor zover het betreft de navorderingsaanslagen als volgt.

IB/PVV:

Procedure

Jaar

Te betalen belasting

Boete

Heffingsrente

13/1236

1990

nihil

nihil

nihil

13/1237

1991

nihil

nihil

nihil

13/1238

1992

nihil

nihil

nihil

13/1239

1993

f 1.201

f 865

f 337

13/1240

1994

f 1.225

f 882

f 289

13/1241

1995

f 1.782

f 1.283

f 373

13/1242

1996

f 1.254

f 903

f 255

13/1243

1997

f 1.753

f 1.262

f 330

13/1244

1998

f 2.160

f 1.555

f 337

13/1245

1999

f 2.219

f 1.598

f 279

13/1246

2000

f 2.637

f 1.899

f 236

13/1248

2002

€ 1.081

€ 777

€ 216

VB:

Procedure

Jaar

Te betalen belasting

Boete

Heffingsrente

13/1255

1991

nihil

nihil

nihil

13/1256

1992

nihil

nihil

nihil

13/1257

1993

f 376

f 271

f 124

13/1258

1994

f 376

f 271

f 105

13/1259

1995

f 744

f 536

f 176

13/1260

1996

f 952

nihil

f 199

13/1261

1997

f 952

f 685

f 179

13/1262

1998

f 840

f 605

f 131

13/1263

1999

f 889

f 640

f 112

13/1264

2000

f 896

f 645

f 80

De primitieve aanslagen luiden na de genomen verminderingsbeschikkingen van 19 december 2013 als volgt:

IB/PVV:

Procedure

Jaar

box 3 inkomen

Boete

Heffingsrente

13/1247

2001

€ 6.274

€ 636

€ 82

13/1249

2003

€ 5.172

€ 1.116

€ 191

13/1250

2004

€ 4.361

geen

geen

13/1251

2005

€ 3.828

geen

geen

13/1252

2006

€ 3.597

geen

geen

13/1679

2007

€ 4.381

geen

geen

13/1680

2008

€ 4.089

geen

geen”

2.6.

In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast:

2.7.

Op 3 mei 2001 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de heer [F] van de zijde van de Nederlandse belastingautoriteiten en de heer [G] , Belgisch opsporingsambtenaar.

2.8.

Op 20 juni 2007 heeft de heer [F] als getuige ter zitting van het gerechtshof Amsterdam onder meer het volgende verklaard:

Vraagsteller: “3.4. In uw proces-verbaal schrijft u vanaf pagina 4 over uw contacten met buitenlandse collegae. Deze contacten dateren van april, mei 2001 alsmede januari 2002. Zijn deze gesprekken vastgelegd? (…)”.

[F] : “Ik heb daar notities van gemaakt, op basis daarvan heb ik een ambtshandeling gemaakt na afloop van het bezoek. Die notities heb ik niet meer.

Vraagsteller: “3.7. Is het juist dat de BBI (Bijzondere belastinginspectie) fiscaal strafrechtelijke onderzoeken verricht in België (m.a.w. de tegenhanger is van de FIOD in Nederland)?”.

[F] : “Voor zover ik weet wel.”.

Vraagsteller: “3.8. Verschillende Belgische ambtenaren, waaronder de heer [G] , hebben u geattendeerd op een politieman die nauw bij het onderzoek betrokken was, de heer [H] . Waarom heeft u hem nooit gesproken? Zijn er wel pogingen ondernomen hem te spreken?”.

[F] : “Ik had daar geen behoefte aan. Hij was niet meer werkzaam op het kantoor in [plaats 2] waar ik toentertijd ben geweest. Op uw vraag waarom ik daar geen behoefte had, antwoord ik dat de personen met wie wel contact had, mij van voldoende informatie konden voorzien.”.

2.9.

Op 23 mei 2014 heeft de heer [G] als getuige ter zitting van de Rechtbank op vragen van de heer [A] onder meer het volgende verklaard:

[A] : “17. Herinnert u zich dat u, in het kader van KB-Lux op enig moment, met de heer [F] , ambtenaar van de Nederlandse Belastingdienst, hebt gesproken?”.

[G] : “Ja.”.

[A] : “18. Wanneer was dat? Als u geen herinnering aan een datum hebt, kunt u het gesprek met [F] plaatsen in het verloop van het KB-Lux onderzoek tot dan toe? Was er, toen u de heer [F] sprak, al gepubliceerd over de witwas van onrechtmatig verkregen bewijs?”.

[G] : “Dat was in 2001/2002.”.

[A] : “20. Hebt u hem telefonisch gesproken of hebt u hem ook ontmoet?”.

[G] : “Ik zal hem eerst wel telefonisch hebben gesproken en ik heb hem eenmalig ontmoet.”.

[A] : 21. “Wist u, vooraf, waarover hij met u wilde spreken?”.

[G] : “Hij was teamleider van Rekeningenproject en ik wist dat hij daarover wilde spreken.”.

[A] : “22. Hoe lang hebben die gesprekken ongeveer geduurd?”.

[G] : “Het was 1 gesprek en het duurde circa. 1 uur tot 1,5 uur.”.

[A] : 23. “Wat vroeg de heer [F] ?”.

[G] : “Hij had een aantal vragen over de stand van zaken over het strafrechtelijk onderzoek in België en over de discussie die er gaande was over de wijze waarop de documenten in handen waren gekomen van de Belgische justitie.”.

[A] : “24. Wat hebt u hem verteld?”.

[G] : “Ik kan mij niet precies herinneren wat wij hebben besproken.”.

[A] : “25. Hebt u de heer [F] geïnformeerd over het verloop van het KB-Lux-onderzoek tot dan toe? Wat hebt u hem daar over meegedeeld?”.

[G] : “Dat kan ik mij niet herinneren.”.

[A] : “26. Hebt u de heer [F] geïnformeerd over voornoemde ‘witwas’ van onrechtmatig verkregen bewijzen? Wat hebt u hem daar over meegedeeld?”

[G] : “nee de term witwassen is niet gevallen. Er is wel gesproken over de discussie die er was over de rechtmatigheid van het bewijs.”.

[A] : 27. “Hebt u, op enig moment, de heer [F] over de gang van zaken willen informeren en heeft de heer [F] gezegd: “Ik wil het niet weten”.?”.

[G] : “Dat kan ik mij niet herinneren.”.

[A] : “28. Zijn er andere punten die u over de besprekingen met de heer [F] wil zeggen?”.

[G] : “Nee.”.

[A] : “Is uw bekend dat er strafaangiften zijn gedaan tegen de onderzoeksrechter en een aantal van uw collega’s” en “was dat voor of na uw bespreking met de heer [F] ”.

[G] : “enkele jaren daarna”.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Is het gebruik van de door de Inspecteur verkregen inlichtingen rechtmatig en heeft de Inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?

  2. Heeft de Inspecteur voldoende voortvarend gehandeld bij het opleggen van de navorderingsaanslagen?

  3. Heeft de Inspecteur artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) geschonden?

  4. Zijn de boeten terecht en tot de juiste bedragen vastgesteld?

Belanghebbende is van mening dat de vragen a, b en d ontkennend en vraag c bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de belastingaanslagen en beschikkingen inzake boete en heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing