Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-01-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:78, 12-00821
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-01-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:78, 12-00821
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 16 januari 2015
- Datum publicatie
- 19 januari 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2015:78
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ2446, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 12-00821
Inhoudsindicatie
Art. 49, lid 5 Invorderingswet (tekst 2009). Art. 8:42 Awb. Belanghebbende, aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven naheffingsaanslagen loonheffing en omzetbelasting, heeft reeds in zijn bezwaarschrift gesteld dat de belastingplichtige, voor wiens schulden belanghebbende aansprakelijk is gesteld, door de Ontvanger niet in gebreke is gesteld. Ook na een schriftelijke ronde na schorsing van het onderzoek heeft de Ontvanger geen stukken overgelegd inzake de ingebrekestelling. Het Hof acht tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende de Ontvanger niet geslaagd aannemelijk te maken dat de belastingplichtige in gebreke was te betalen. De aansprakelijkstelling wordt vernietigd.
Uitspraak
Sector belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00821
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
en het incidentele hoger beroep van
de ontvanger van de Belastingdienst/Directie Midden- en Kleinbedrijf (voorheen de ontvanger van de Belastingdienst/Oost-Brabant),
hierna: de Ontvanger,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (thans de Rechtbank Zeeland-West-Brabant) te Breda (hierna: de Rechtbank), van 30 november 2012, nummer AWB 11/4460, in het geding tussen
belanghebbende
en
de Ontvanger
betreffende na te noemen beschikking aansprakelijkheidstelling.
1 Ontstaan en loop van het geding
De Ontvanger heeft belanghebbende bij beschikking van 5 augustus 2009, kenmerk [nummer 1], (hierna: de beschikking) aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 81.513 ter zake van de door de heer [A], handelende onder de naam [B], over de periode 1 januari 2003 tot en met 31 december 2005 niet betaalde naheffingsaanslagen loonheffing en omzetbelasting. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Ontvanger bij uitspraak van 22 juli 2011 de beschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de beschikking verminderd tot € 53.177, de Ontvanger veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.414,50 en gelast dat de Ontvanger het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
De Ontvanger heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 26 september 2013 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, voorts de heer [C], advocaat te [D], als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Ontvanger, de heren [E] en
[F].
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Aan het slot van het onderzoek ter zitting heeft het Hof de Ontvanger verzocht onder hem berustende stukken in te zenden, waaronder ook het dossier van de Inspecteur. Bij brief van 27 september 2003 heeft de Ontvanger een kopie van het FIOD-dossier met nummer [nummer 2] aan het Hof doen toekomen. Een kopie van de brief en het dossier is door de griffier aan de wederpartij gezonden.
Daarna heeft tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 25 april 2014 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [C] voornoemd, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Ontvanger, de heer [F] voornoemd en de heer [G].
Bij aanvang van de zitting zijn partijen erop gewezen, dat de meervoudige Belastingkamer tijdens het onderzoek ter zitting op 26 september 2013 was samengesteld uit mrs. P.A.G.M. Cools, J. Swinkels en G.D. van Norden, dat de zaak verder wordt behandeld in een gewijzigde samenstelling van de Kamer door mr. P.A.G.M. Cools, mr. drs. P. Fortuin en mr. J. Swinkels, en dat de zaak wordt hervat, gelet op artikel 8:64, lid 3, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in de stand, waarin deze zich bevond op 26 september 2013. Partijen hebben verklaard daar geen bezwaar tegen te hebben.
De Ontvanger heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
Van de zittingen van 26 september 2013 en 25 april 2014 zijn processen-verbaal opgemaakt, die in afschrift aan partijen zijn gezonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zittingen zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende en zijn ex-echtgenote, mevrouw [H], waren in de jaren 2004 en 2005 vennoten van de vennootschap onder firma ‘[J v.o.f.]’ (hierna: de vof). De vof exploiteerde twee fastfood-restaurants van de [K-keten]; het ene filiaal was gevestigd aan de [a-straat], het andere aan het [b-straat], beide te [L]. De vof is met ingang van 1 januari 2007 ontbonden.
Voor de uit te voeren schoonmaakwerkzaamheden in de filialen maakte de vof in de periode maart 2004 tot en met mei 2005 gebruik van de diensten van het schoonmaakbedrijf van de heer [A], handelende onder de naam [B] (hierna: de heer [A]). De werkzaamheden bestonden uit het schoonmaken van het restaurantgedeelte en het reinigen van de keuken.
Het filiaal [a-straat] was alleen geopend tijdens winkelopeningstijden en sloot dagelijks om 18:00 uur. Het filiaal [b-straat] was van zondag tot en met woensdag open tot en met 23:00 uur, op donderdag en vrijdag tot en met 24:00 uur en op zaterdag tot en met 01:00 uur. De schoonmakers beschikten over een sleutel van beide filialen en kenden ook de beveiligingscodes. Na sluitingstijd van het filiaal [a-straat] arriveerden de schoonmakers in de loop van de avond bij dit filiaal om schoonmaakwerkzaamheden te verrichten. Nadat de schoonmakers klaar waren met hun werkzaamheden bij het filiaal [a-straat], vertrokken zij aansluitend naar het filiaal [b-straat]. Gewoonlijk arriveerden zij aldaar een half uur voor sluitingstijd. De schoonmakers begonnen vervolgens, na een korte koffiepauze, met de schoonmaak van de bovenlobby, die inmiddels voor de klanten van het fastfood-restaurant niet meer toegankelijk was. Op dat moment was de [K]-manager van dienst bezig met de dagafsluiting. Het overig personeel van [K], dat nog aanwezig was, maakte de vuilnisbakken leeg en bracht het vuilnis weg. Nadat de [K]-manager met het overige [K]-personeel was vertrokken, begonnen de schoonmakers met hun werkzaamheden op de parterre.
In juni 2004 is een anonieme tip binnengekomen bij de Belastingdienst, dat de heer [A] niet aan zijn fiscale verplichtingen zou voldoen. Het onderzoek naar de belastingpositie van de heer [A] is omstreeks april 2005 door de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant (hierna: de Inspecteur) afgerond. Vervolgens is naar aanleiding van een besluit van het tripartite overleg van 12 oktober 2005, in de loop van 2006 een strafrechtelijk onderzoek gestart naar de heer [A]. Daartoe zijn de heer [A] zelf, zijn werknemers en enkele klanten, waaronder belanghebbende, door de FIOD verhoord. Met betrekking tot de onderneming van de heer [A] heeft de FIOD volgens het overgelegde FIOD dossier onder andere de volgende tekortkomingen geconstateerd:
- de heer [A] heeft de loonbetalingen aan zijn werknemers niet in de loonadministratie verwerkt;
- de heer [A] heeft met betrekking tot geen enkele werknemer een loonbelastingverklaring opgenomen in de loonadministratie;
- er waren medewerkers bij de heer [A] in dienst die niet in de loonadministratie zijn opgenomen;
- de heer [A] heeft gedurende de jaren 2003 tot en met 2005 niet voldaan aan zijn administratieverplichtingen;
- de heer [A] heeft, met uitzondering van een nihilaangifte over het 3e kwartaal 2004, over de periode 8 oktober 2003 tot en met 31 mei 2005 geen aangiften loonheffingingediend;
- de heer [A] heeft, met uitzondering van een nihilaangifte over het 4e kwartaal 2003, over de periode 1 oktober 2003 tot en met mei 2005 geen aangiften omzetbelasting ingediend.
Met betrekking tot het aantal personen en het aantal uren dat op een avond voor de vof werkte, respectievelijk werd gewerkt, is in het FIOD dossier het volgende opgenomen:
Verklaring van de heer [A] (blz. 000068 van het FIOD dossier)
‘(…) Verder werkten er diverse schoonmakers. Ik weet niet alle namen van deze mensen. Als u mij foto’s toont dan kan ik zeggen wie er allemaal voor me gewerkt hebben. De schoonmakers kregen contant betaald. Dit was maandelijks. Ze kregen € 35 per avond betaald. Ze moesten daarvoor ongeveer vier uur werken. Ze werkten meestal met drie personen. Het kostte me dus € 105 voor elke vestiging per dag. (…) De werknemers kregen geen vakantiegeld. Ik denk niet dat ze verzekerd waren voor sociale verzekeringen. Ook hadden de werknemers geen pensioenvoorziening. Als de werknemers ziek waren kregen ze niet betaald. (…)’
Verklaring van de heer [M] (blz. 000093 van het FIOD dossier)
‘(…) Het was mijn en [N] zijn taak om bij te houden wie wanneer en waar had gewerkt. We hielden het aantal dagen bij, niet de uren. De mensen kregen per dag betaald, niet per uur.
(…)’
Verklaring van de heer [M] (blz. 000096 van het FIOD dossier)
‘(…) We maakten daar schoon. Dit was bij de 2 [Kvestigingen] in [L], (…). We maakten de lobby en de keuken schoon. Dit gebeurde met drie personen per vestiging. Dit gebeurde iedere dag, zeven dagen per week. De aanvangstijden waren bij elke vestiging verschillend, het was afhankelijk van de sluitingstijden. Van de kleine [K] in [L] [Hof: [a-straat]] hadden we een sleutel omdat deze eerder dichtging. Deze werd later gepoetst zodat we niet terug hoefden te komen naar [L]. (…) Er werd per avond gemiddeld twaalf uur gepoetst. Dit was het totaal aantal uren. Als we met drie personen waren moesten we dus vier uur poetsen. Als we met minder mensen waren dan werd er wat langer gepoetst en werd er iets minder goed gepoetst. (…)’
Verklaring belanghebbende (blz. 000113 van het FIOD dossier)
‘(…) De werkzaamheden werden verricht op alle dagen van de week op beide filialen. Er werd gestart op de [a-straat] nadat dit filiaal om 18:00 uur gesloten was. Dit filiaal is overigens alleen geopend tijdens winkelopeningstijden. Dus alleen op koopzondagen was dit filiaal geopend. Ik verwacht, aangezien ik nooit bij de werkzaamheden aanwezig was, dat ze ongeveer anderhalf uur nodig hadden om het werk te verrichten. (…) Dezelfde mensen die poetsten op de [a-straat] kwamen een half uur voor sluitingstijd naar ons filiaal op het [b-straat] en begonnen dan met de schoonmaak van de bovenlobby. (…) Het ligt aan de drukte van de dag maar gemiddeld hadden ze met 2 à 3 personen ongeveer 2 à 3 uur nodig om dit filiaal schoon te maken. Meer werk door omstandigheden zoals kermis of ziekte van eigen personeel zat in het contract. (…)’
Verklaring van de heer [P] (blz. 118 van het FIOD dossier)
‘(…) Ik ben manager op beide filialen te weten op de [a-straat] als ook op het filiaal op het [b-straat]. (…) Er werd dagelijks meestal met 2 of 3 personen gepoetst en dit kwam neer op een totaal aantal uren van 12 per dag. (…) ’
Verklaring van de heer [Q] (blz. 00145 van het FIOD dossier)
‘(…) Ik ben toen afhankelijk van de sluitingstijden van [K] 7 dagen per week gaan werken en dit was elke dag ongeveer vier uur. Ik deed het werk met nog 2 andere collega’s. (…) Als u mij vraagt of er afspraken over het loon zijn gemaakt dan kan ik u zeggen dat ik € 7,00 per uur zou gaan verdienen. Ik heb 1 maand gewerkt maar heb nooit 1 euro ontvangen. (…)’
Verklaring van de heer [R] (blz. 00148 van het FIOD dossier)
‘(…) Ik weet dat we gewerkt hebben met naast mij nog 2 of 3 andere personen. (…)’
Verklaring van de heer [S] (blz. 00153 van het FIOD dossier)
‘(…) We werkten meestal met 3 personen. Soms waren we ook met 5 man daar aanwezig. Ik was eigenlijk extra want ik zat in de proefperiode. (…)’
Met dagtekening 13 december 2006 is aan de heer [A] over de periode 1 januari 2003 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag loonheffing opgelegd van € 159.630 en bij beschikking een bedrag van € 12.646 heffingsrente in rekening gebracht. Voorts is met dagtekening 28 december 2006 aan de heer [A] over de periode 1 januari 2003 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van € 41.442 en bij beschikking een bedrag van € 3.322 heffingsrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft vorenbedoelde naheffingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente gezonden naar het adres [c-straat] 5 te [postcode 1] [T], het adres waarop de heer [A] op 13 december 2006 in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven stond.
Over de woonplaats van de heer [A] is in het FIOD dossier het volgende opgenomen:
Proces-verbaal, par. 2.2 Vermoedelijk fraudepatroon (blz. 000007 van het FIOD dossier)
‘(…) De deurwaarder treft belastingplichtige nimmer op het enige, destijds bij de Belastingdienst bekende adres, [c-straat] 5 te [T] aan. Later zal blijken dat dit adres slechts als postadres fungeert.
(…).
[A] is thans woonachtig in [V] (Duitsland). (…)’
Proces-verbaal, par. 2.3 Persoon van de verdachten (blz. 000009 van het FIOD dossier)
‘(…) 1e Verdachte, [A], is geboren in [W], Engeland. Hij is gehuwd maar leeft gescheiden van tafel en bed van zijn vrouw en kinderen in Nederland. Hij heeft een kamer gehuurd in Duitsland in de plaats [X] maar woont naar eigen zeggen (…) op het adres [d-straat] 121 te [Y] bij zijn vriend [Z] (…). Omtrent de woonplaats van 1e verdachte, R [Hof: bedoeld is N] [A], is nogal wat onduidelijkheid. Volgens de mij [Hof: de heer [AA], ambtenaar van de Belastingdienst en buitengewoon opsporingsambtenaar] ter beschikking staande informatie uit beheer van relaties (…) heeft 1e verdachte, [A], noch 2e verdachte, [Z], noch 3e verdachte, [BB], ingeschreven gestaan op het adres [e-straat] 23 te [Y] [postcode 2] ondanks het feit dat zowel 1e verdachte, [A], als ook 2e verdachte, [Z], verklaren op dat adres gewoond te hebben. Bovendien staat dit adres ook op het visitekaartje van [B] (…). Informatie van de FIOD-ECD infodesk (…) geeft aan dat 1e verdachte, [A], zijn woonadres had vanaf 08-10-2003 tot 28-09-2005 op het [c-straat] 5 te [T], [postcode 1] en vanaf 28-09-2005 tot de dag van opvraag van deze gegevens 06-01-2006 gewoond heeft op het adres [f-straat] 140-1 te [CC], [postcode 3].
Nadere informatie van het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie van het Ministerie van Justitie (…) geeft aan dat 1e verdachte, [A], in ieder geval beschreven stond voor wat betreft zijn telefoonrekening op het adres [d-straat] 121 te [Y], [postcode 4] op de registratiedatum 06-01-2006. (…)’
Proces-verbaal, par. 4.1.4 Schriftelijke bescheiden (blz. 000019 van het FIOD dossier)
‘Informatie uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Oost-Brabant geeft aan dat de eenmanszaak [B] sinds 8 oktober 2003 gevestigd is op het adres [c-straat] 5, [postcode 1] te [T] en wordt gedreven voor rekening van [A] (…) en woonachtig aan de [f-straat] 140-1, [postcode 3] te [CC]. (…)’
Verklaring van de heer [A] (blz. 000067 van het FIOD dossier)
‘Ik woon op dit moment in [V] maar ik verblijf ook veel op het adres [d-straat] te [Y].
(…)
De brieven en naheffingen [Hof: niet zijnde de onderhavige naheffingsaanslagen] kwamen binnen op het [c-straat] in [T]. [N] haalde normaalgesproken de post op op dit adres. Ik ging ook wel eens zelf de post ophalen. Ik woonde in de tijd van de eerste naheffing op de [e-straat] 23 in [Y]. De post gaat nu naar de [f-straat] 140-1 te [CC]. (…)’
Verklaring van de heer [A] (blz. 000069 van het FIOD dossier)
‘(…) Het adres [e-straat] 23 was het adres waar we met z’n drieën woonden, (…) [c-straat] werd als postadres gebruikt omdat ik mijn naam niet op de [e-straat] in kon schrijven. Dat mocht niet van de huisbaas op de [e-straat]. [N] had het adres op het [c-straat] geregeld. Hier woonde een Surinaamse man. (…)’
Verklaring van de heer [A] (blz. 000074 van het FIOD dossier)
‘(…) Nee, [N] is verdwenen in de periode januari/februari 2005. (…)’
Verklaring van de heer [A] (blz. 000077 van het FIOD dossier)
‘(…) (Wij, verbalisanten, vragen gehoorde of hij op het adres [g-strasse] 18 te [X] in Duitsland gewoond heeft, nog steeds woont of woont daar iemand die zijn belangen behartigt en eventueel de facturen maakte in het verleden en wie is deze persoon).
Ik woon daar niet meer. Ik heb daar wel gewoond. Er is verder niemand die daar woont die mijn belangen behartigt. Ik heb me daar ingeschreven omdat het een voorwaarde is om daar een bedrijf te registreren. (…)’
Verklaring van de heer [A] (blz. 000082 van het FIOD dossier)
‘(…) (Wij, verbalisanten, vragen gehoorde waarom hij staat ingeschreven op de [f-straat] 140-1 in [CC]).
Het was mijn idee om me daar in te schrijven zodat ik een adres had in Nederland voor de Belastingdienst zodat ze daar alle correspondentie naar toe konden sturen. Ik ben weggegaan op de [c-straat] omdat er deurwaarders aan de deur kwamen en op het adres in [CC] was ik niemand tot last. Ik had mensen gevraagd waar ik een adres kon huren. Dit was het enige adres dat beschikbaar was. Ik huur die etage. U zegt me dat ik net zo goed een postbus in [Y] had kunnen huren. Dan ga ik dat nu doen, want ik betaal in [CC] € 412 voor die etage in [CC]. (…)’
Verklaring van de heer [M] (blz. 000098 van het FIOD dossier)
‘(…) Het adres [c-straat] is het postadres van [B]. [A] was de enige die de post ophaalde. (…)’
Verklaring van de heer [DD] (blz. 000133 van het FIOD dossier)
‘(…) Ik weet dat [A] in die tijd [Hof: bedoeld is in de periode oktober 2003 tot november 2004] in Engeland woonde en ook regelmatig daar naar terug ging. Ik meen dat [A] in die tijd bij [N] sliep of althans bij familie in [Y]. Daarna is [A] verhuisd naar Nederland en ik meen dat hij in [Y] is gaan wonen. (…)’
Verklaring van de heer [EE] (blz. 000142 van het FIOD dossier)
‘(…) Toen ze begonnen zijn in 2003 woonden [FF] [Hof: bedoeld is de heer [A]], [M] en [N] in een flatje in [Y].
Verklaring van de heer [GG] (blz. 000160 van het FIOD dossier)
‘(…) Hij [Hof: de heer [A]] heeft mij verteld dat hij woonde op het adres [c-straat] nummer 5 te [T]. (…)’
Verklaring van de heer [HH] (blz. 000163 van het FIOD dossier)
‘(…) [A] (…) vertelde me verder dat hij een onderkomen/woning had in [X] op de [g-strasse] 18, postcode [postcode 5]. (…)’
Verklaring van de heer [JJ] (blz. 000168 van het FIOD dossier)
‘(…) Op de facturen aan [KK] komt met ingang van augustus 2004 een vestigingsadres van [B] in [V] a/d Ruhr (Duitsland) naar voren. Vóór augustus 2004 was dit vestigingsadres, althans op de factuur, nog [c-straat] 5 te [T]. De facturen van [B] aan [belanghebbende] voor de vestigingen [L] geven het vestigingsadres [c-straat] 5 te [T] aan ook na augustus 2004. (…)’
Met betrekking tot de woonplaats van de heer [A] heeft de Ontvanger voorts het volgende op de gemeentelijke basisadministratie gebaseerd overzicht overgelegd:
‘[A]
Woonadres volgens gemeente
Postcode Huisnr.* Toev. Straatnaam Plaats Ing.dat. Verv.dat.
ONBEKEND/OPGENOMEN IN ADRES 06-06-2007
[postcode 1] 5 [c-straat] [T] 09-10-2006 06-06-2007
[postcode 3] 140 1 [f-straat] [CC] 28-09-2005 09-10-2006
[postcode 1] 5 [c-straat] [T] 28-02-2004 28-09-2005
[postcode 1] 5 [c-straat] [T] 08-10-2003 28-02-2004’
Blijkens het tot de gedingstukken behorende controlerapport van 24 april 2009 is op verzoek van de Ontvanger wegens het onbetaald laten van belastingschulden door de heer [A] en het niet bieden van verhaalsmogelijkheden voor deze schulden bij de heer [A], bij de vof, als contractspartner van de heer [A], een onderzoek ingesteld naar verhaalsmogelijkheden terzake op grond van inlenersaansprakelijkheid van artikel 34 van de Invorderingswet 1990 (hierna: de IW 1990) dan wel ketenaansprakelijkheid van artikel 35 van de IW 1990, een en ander in samenhang met artikel 16a van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (hierna: de CSV). In het controlerapport is geconcludeerd dat de vof primair op grond van artikel 34 van de IW 1990 en artikel 16a van de CSV, subsidiair op grond van artikel 35 van de IW 1990 en artikel 16a van de CSV aansprakelijk gesteld kan worden voor een bedrag van € 81.513 aan door de heer [A] onbetaald gelaten loonheffing en omzetbelasting over de periode maart 2004 tot en met maart 2005.
Het vorenbedoelde bedrag van € 81.513 is volgens het controlerapport als volgt berekend:
‘(…) Uitgaande van de verklaringen van [A] met betrekking tot de uitbetaalde netto loonbedragen en het anoniementarief dat van toepassing is op eindheffingsloon waarover premie Ziekenfondswet verschuldigd is kan de berekening als volgt plaatsvinden:
2004:
-3 pers. x 30 dgn. x € 35 netto x 10 mnd = € 31.500,00 netto loon x eindheffing ad 129,7% = verschuldigde loonheffing ad € 40.855,00;
-1 pers. x 30 dgn. x € 25 netto x 10 mnd = € 7.500,00 netto loon x eindheffing ad 129,7% = verschuldigde loonheffing ad € 9.727.
2005:
-3 pers. x 30 dgn. x € 35 netto x 3 mnd = € 9.450,00 netto loon x eindheffing ad 130,4% = verschuldigde loonheffing ad € 12.322,00;
-1 pers. x 30 dgn. x € 25 netto x 3 mnd = € 2.250,00 netto loon x eindheffing ad 130,4% = verschuldigde loonheffing ad € 2.934.
Het door de Staat der Nederlanden geleden nadeel voor de omzetbelasting bedraagt als volgt:
-facturen over 2004 uitgereikt aan [K] [L] € 14.250,00;
-facturen over 2005 uitgereikt aan [K] [L] € 1.525,00.
(…)’
Aangezien de vof met ingang van 1 januari 2007 is ontbonden, heeft de Ontvanger belanghebbende op grond van artikel 18 van het Wetboek van Koophandel (hierna: WvK) bij de beschikking hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de onderhavige aansprakelijkheidsschuld van de vof van € 81.513. Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Ontvanger bij uitspraak van 22 juli 2011 de beschikking gehandhaafd.
Bij brief van 18 juli 2011 heeft de Ontvanger op grond van artikel 27, lid 2, van de IW 1990, de invorderingstermijn van de in 2.6 genoemde, op de naam van de heer [A], gestelde naheffingsaanslagen met vijf jaren verlengd tot 18 juli 2016.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In hoger beroep is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
1. Is de belastingrechter bevoegd om van het onderhavige geschil kennis te nemen?
2. Heeft de Ontvanger ten onrechte nagelaten de vof aansprakelijk te stellen?
3. Was de heer [A] in gebreke met betaling van zijn belastingschulden?
4. Zijn tot een bedrag van € 81.513 de belastingschulden van de heer [A] reeds voldaan door de ex-echtgenote van belanghebbende?
5. Had de vof aansprakelijk gesteld kunnen worden op grond van artikel 34 van de IW 1990, in samenhang met artikel 16a van de CSV?
6. Had de vof aansprakelijk gesteld kunnen worden op grond van artikel 35 van de IW 1990, in samenhang met artikel 16a van de CSV?
7. Heeft de Ontvanger zodanig in strijd gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel dat op die grond de beschikking reeds vernietigd moet worden?
8. Is de aansprakelijkstelling tot het juiste bedrag berekend en zijn de naheffingsaanslagen tot het juiste bedrag vastgesteld?
Belanghebbende is van mening dat de vragen 1, 3, 5, 6 en 8 ontkennend en de vragen 2, 4, en 7 bevestigend moeten worden beantwoord. De Ontvanger is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zittingen is toegevoegd, wordt verwezen naar de van de zittingen opgemaakte processen-verbaal.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, tot gegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep, alsmede primair tot verklaring door het Hof dat de Rechtbank niet bevoegd was van het geschil kennis te nemen en, onder vernietiging van de uitspraak op bezwaar tegen de beschikking, subsidiair tot vernietiging van de beschikking, en meer subsidiair tot vermindering van de aansprakelijkstelling tot een bedrag van € 13.619. De Ontvanger concludeert, naar het Hof verstaat, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep .