Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-03-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:873, 13-00946
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-03-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:873, 13-00946
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 13 maart 2015
- Datum publicatie
- 20 maart 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2015:873
- Zaaknummer
- 13-00946
Inhoudsindicatie
Belanghebbende exploiteert onder meer een bedrijf in schoolfotografie. De dagelijkse leiding van belanghebbende is in handen van [A]. [A] heeft onder meer werkzaamheden verricht met betrekking tot schoolfotografie. Hij heeft ter zake van deze werkzaamheden kilometers gereden, waarvoor door belanghebbende aan hem een reiskostenvergoeding is verstrekt. Het Hof acht aannemelijk dat [A] ter zake van het vervoer inzake schoolfotografie kosten heeft gemaakt. Het Hof is voorts van oordeel dat onder ‘ander vervoer per auto’ als bedoeld in artikel 15b, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Wet LB 1964 elk vervoer moet worden verstaan dat per auto plaatsvindt en niet uitsluitend het vervoer per privé-auto, zoals de Inspecteur heeft gesteld. Het is derhalve niet relevant of de reizen door [A] zijn gemaakt met zijn eigen auto, dan wel dat hij is meegereden met een ander. De reiskostenvergoeding dient op grond van artikel 15, aanhef en onderdeel a, van de Wet LB 1964 niet in de belastingheffing te worden betrokken.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00946
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] BV,
gevestigd te [plaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 17 juli 2013, nummer AWB 12/4990 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur van de Belastingdienst/[vestigingsplaats],
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te melden naheffingsaanslag en beschikking heffingsrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is met dagtekening 12 december 2007 over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002 onder aanslagnummer [aanslagnummer] een naheffingsaanslag in de loonbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van € 30.742. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 6.119. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 9.428 en de heffingsrente verminderd tot € 1.875.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 310.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 7.351, de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 472 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 310 aan deze vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 478.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 19 november 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende, de heer [A], directeur van belanghebbende, vergezeld van de gemachtigde van belanghebbende, mevrouw [D], alsmede, namens de Inspecteur, de heer [E] en de heer [F].
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende verzorgt voor een aantal opdrachtgevers de logistieke-, administratieve- en beheerswerkzaamheden van hun abonnementenbestand voor tijdschriften voor consumenten. Tevens exploiteert belanghebbende een bedrijf in schoolfotografie. De dagelijkse leiding van belanghebbende is in handen van [A] (hierna: [A]). [B] en [C] zijn (rechtstreeks) aandeelhouder van belanghebbende.
Op 3 januari 2006 is bij belanghebbende een boekenonderzoek aangekondigd, dat op 15 maart 2006 is aangevangen. Tijdens het boekenonderzoek is de aanvaardbaarheid van aangiften loonbelasting over de tijdvakken in de jaren 2001 tot en met 2005 onderzocht. Bij brief van 8 april 2008 is aan belanghebbende het conceptrapport van dit boekenonderzoek aangeboden. Tevens is in deze brief aan belanghebbende op grond van artikel 67k van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) medegedeeld dat de Inspecteur voornemens is haar ter zake van de uit hoofdstuk 3.3, 3.4 en 3.7 voortvloeiende correcties een vergrijpboete op te leggen op grond van artikel 67f van de AWR.
De naheffingsaanslag loonbelasting over de tijdvakken 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002 is aan belanghebbende aangekondigd op 3 december 2007 en ter behoud van recht opgelegd met dagtekening 12 december 2007 naar een bedrag van € 30.742. De naheffingsaanslag is, onder toepassing van het zogenoemde gebruteerde tabeltarief voor eindheffingsbestanddelen van het loon, als volgt samengesteld:
Spaarloon |
€ |
1.279 |
Mobiele telefoon |
€ |
788 |
Afdrachtvermindering |
€ |
14.696 |
Reiskosten [A] |
€ |
13.979 |
Totaal: |
€ |
30.742 |
Gelijktijdig is bij beschikking de heffingsrente vastgesteld op € 6.119.
Belanghebbende heeft tegen deze naheffingsaanslag bezwaar gemaakt bij brief van 21 januari 2008. Het bezwaarschrift is op 22 januari 2008 door de Inspecteur ontvangen.
Bij brief van 4 juni 2009 is aan belanghebbende het definitieve rapport van het controleonderzoek toegezonden. Daarbij is aan belanghebbende op grond van artikel 67k van de AWR medegedeeld dat de Inspecteur haar ter zake van de uit hoofdstuk 3.3 voortvloeiende correcties een vergrijpboete heeft opgelegd op grond van artikel 67f van de AWR.
Bij brief van 29 september 2009 heeft belanghebbende een aanvulling op zijn bezwaarschrift ingezonden. Op 17 november 2009 heeft de hoorzitting plaatsgevonden. Op 6 juli 2010 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen belanghebbende en de Inspecteur. Bij brief van 24 december 2010 heeft belanghebbende een reactie ingezonden op informatieverzoeken die door de Inspecteur tijdens de bespreking van 6 juli 2010 zijn gedaan. Bij brief van 3 augustus 2011 heeft de Inspecteur de brief van 24 december 2010 beantwoord. Belanghebbende heeft de brief van 3 augustus 2011 beantwoord bij brief van 30 augustus 2011.
Bij uitspraak op bezwaar van 4 oktober 2012 heeft de Inspecteur het bezwaar gegrond verklaard. De naheffingsaanslag is verminderd tot een bedrag van € 9.428. Dit bedrag is als volgt samengesteld:
Correctie |
Belasting |
|
Spaarloon |
€ |
0 |
Mobiele telefoon |
€ |
590 |
Afdrachtvermindering |
€ |
0 |
Reiskosten [A] |
€ |
8.838 |
Totaal: |
€ |
9.428 |
Op 8 maart 2013 heeft de Inspecteur een verminderingsbeschikking vastgesteld. Hierbij is de naheffingsaanslag, overeenkomstig de uitspraak op bezwaar, verminderd tot € 9.428 en is de beschikking heffingsrente verminderd tot € 1.875.
De Rechtbank heeft in de uitspraak de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 7.351 en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd. De Inspecteur heeft geen incidenteel hoger beroep ingesteld.
[A] heeft in het onderhavige tijdvak werkzaamheden verricht met betrekking tot schoolfotografie. Een deel van deze werkzaamheden vond plaats in samenwerking met mevrouw [G], fotografe. Ter zake van de werkzaamheden met betrekking tot schoolfotografie heeft [A] 28.898 kilometers gereden. Belanghebbende heeft in verband met deze gereden kilometers aan [A] een reiskostenvergoeding verstrekt van € 8.091,44 (hierna: de reiskostenvergoeding).
De bovenmatige reiskostenvergoeding woon-werkverkeer bedraagt voor het onderhavige jaar € 1.248. De correctie mobiele telefoon bedraagt € 816.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft, naar partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard, uitsluitend nog het antwoord op de volgende vragen:
1. Behoort de aan [A] verstrekte reiskostenvergoeding in verband met het vervoer dat betrekking heeft op de werkzaamheden inzake schoolfotografie tot de vrije vergoedingen als bedoeld in artikel 15, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet)?
2. Indien vraag 1 ontkennend moet worden beantwoord: dient een bedrag van € 4.174 in aanmerking te worden genomen in verband met gemaakte kosten ter zake van het onder 1 vermelde vervoer?
3. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Zij hebben hieraan ter zitting het volgende toegevoegd:
Belanghebbende
De stelling dat de correctie spaarloonregeling door de Inspecteur ten onrechte niet is ongedaan gemaakt, trek ik in, nu de Rechtbank op dit punt een juiste beslissing heeft genomen.
De stelling dat het bedrag van de verschuldigde belasting ter zake van de correctie woon-werkverkeer door de Inspecteur onjuist is berekend, trek ik eveneens in, nu de Rechtbank ook op dit punt een juiste beslissing heeft genomen.
Mijn stelling dat het anoniementarief ten onrechte is toegepast, trek ik in. Ik handhaaf mijn stelling dat de Inspecteur ten onrechte het eindheffingstarief heeft toegepast. Naar mijn mening dient het individuele tarief van 42% te worden toegepast, dus zonder brutering.
De opmerkingen in het hoger beroepschrift met betrekking tot de wijze waarop de uitnodiging voor het bijwonen van de zitting van de Rechtbank heeft plaatsgevonden, de opmerkingen betreffende de wijze waarop de hoorzitting heeft plaatsgevonden en de opmerking dat een verslag van de hoorzitting ontbreekt, betreffen geen zelfstandige grieven.
Ik heb in de stukken niet verzocht om vergoeding van immateriële schade.
In 2002 was het fotobedrijf nog in opbouw. Vanuit mijn management-achtergrond ben ik in die periode vaak meegegaan met de fotograaf voor acquisitie of om de relatie met deze scholen te onderhouden.
Ik had met mevrouw [G] geen afspraak gemaakt over de wijze van declareren. Ik reed vaak, bezocht deze scholen ook vaak zelfstandig. Het lijkt nu net alsof ik in alle gevallen met deze persoon meereed, maar dat is niet zo. Als ik wel meereed, betaalde ik de benzine en vervolgens declareerde ik dit door middel van de kilometeradministratie. Het aantal kilometers dat in de stukken is vermeld, betreffen alle door mij gereden kilometers; zowel de kilometers die ik zelf gereden heb, als de kilometers die ik ben meegereden met mevrouw [G].
Ik wil u vragen om het staatje dat als bijlage 7.7 bij het hoger beroepschrift is gevoegd en de verklaring van de heer [H], bij uw beoordeling mee te nemen.
Inspecteur
Ik ga ermee akkoord dat het individuele tarief wordt toegepast. Ik stem in met het door belanghebbende voorgestelde tarief van 42%.
Ik stem ermee in dat aan belanghebbende een vergoeding wordt toegekend ter zake van kosten van bezwaar.
Ik bestrijd niet dat de reizen zijn gemaakt. Ik ben van een bepaald feitencomplex uitgegaan en dat feitencomplex is bevestigd door de vorige gemachtigde van belanghebbende, de heer [K]. Maar nu is er weer een ander feitencomplex.
Ik ben er vanuit gegaan dat de heer [A] is meegereisd, dat hij niet met de eigen auto heeft gereisd. Dit is een belangrijk punt. Ik heb niet kunnen onderzoeken of het juist is dat de heer [A] kosten heeft betaald.
Op grond van de wet dient gebruik te worden gemaakt van een privé-auto. Dat is hier niet het geval, zodat de regeling in de loonbelasting voor vergoeding van kosten ter zake van vervoer niet van toepassing is.
In het onderhavige jaar was de carpoolregeling nog van toepassing, maar die is hier niet aan de orde omdat sprake is van vervoer van de werkgever. De heer [A] is directeur en werknemer. Hij was dus ook werkgever en ook op de hoogte van de carpoolregeling.
Tijdens de hoorzitting zijn nieuwe feiten gebleken, waarna is afgesproken met belanghebbende dat de Inspecteur nader onderzoek zou verrichten. De hele periode tussen 17 november 2009 en 24 december 2010 moet worden toegerekend aan belanghebbende, omdat belanghebbende zelf met nieuwe feiten kwam. Het onderzoek betrof de plaats waar de heer [A] en anderen hun werkzaamheden hebben verricht.
Partijen
Het toe te passen tarief is het tarief van 42%.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 866. De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de Inspecteur en vermindering van de naheffingsaanslag tot € 4.265.