Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-03-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:875, 13-00948

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-03-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:875, 13-00948

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
13 maart 2015
Datum publicatie
20 maart 2015
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2015:875
Zaaknummer
13-00948
Relevante informatie
Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 15b

Inhoudsindicatie

Belanghebbende exploiteert onder meer een bedrijf in schoolfotografie. De dagelijkse leiding van belanghebbende is in handen van [A]. [A] heeft onder meer werkzaamheden verricht met betrekking tot schoolfotografie. Hij heeft ter zake van deze werkzaamheden kilometers gereden, waarvoor door belanghebbende aan hem een reiskostenvergoeding is verstrekt. Het Hof acht aannemelijk dat [A] ter zake van het vervoer inzake schoolfotografie kosten heeft gemaakt. Het Hof is voorts van oordeel dat onder ‘vervoer’ als bedoeld in artikel 15b, lid 1, aanhef en onderdeel a van de Wet LB 1964 zowel het vervoer met de privé-auto van belanghebbende moet worden verstaan als het vervoer dat door de fotograaf werd verzorgd en waarbij [A] gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot carpoolen. Belanghebbende heeft de reiskostenvergoeding daarom terecht niet tot het loon gerekend.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 13/00948

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] BV,

gevestigd te [plaats 1],

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 17 juli 2013, nummer AWB 12/4992 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Inspecteur van de Belastingdienst/[vestigingsplaats],

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te melden naheffingsaanslag, boetebeschikking en beschikking heffingsrente.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 30 juni 2009 over het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005 en onder aanslagnummer [aanslagnummer] een naheffingsaanslag in de loonbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van € 96.184, alsmede bij beschikking een boete van € 12.029. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 17.951. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 12.814 aan belasting, de boete verminderd tot € 1.601 en de heffingsrente verminderd tot € 2.077.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende geen griffierecht geheven.

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het de boete betreft, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover het de boete betreft, de boetebeschikking verminderd tot een bedrag van € 1.440 en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende geen griffierecht geheven.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De zitting heeft plaatsgehad op 19 november 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende, de heer [A], directeur van belanghebbende, vergezeld van de gemachtigde van belanghebbende, mevrouw [D], alsmede, namens de Inspecteur, de heer [E] en de heer [F].

1.5.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende verzorgt voor een aantal opdrachtgevers de logistieke-, administratieve- en beheerswerkzaamheden van hun abonnementenbestand voor tijdschriften van consumenten. Tevens exploiteert belanghebbende een bedrijf in schoolfotografie. De dagelijkse leiding van belanghebbende is in handen van [A] (hierna: [A]). [B] en [C] zijn (rechtstreeks) aandeelhouder van belanghebbende.

2.2.

Op 3 januari 2006 is bij belanghebbende een boekenonderzoek aangekondigd, dat op 15 maart 2006 is aangevangen. Tijdens het boekenonderzoek is de aanvaardbaarheid van aangiften loonbelasting over de tijdvakken in de jaren 2001 tot en met 2005 onderzocht. Bij brief van 8 april 2008 is aan belanghebbende het conceptrapport van dit boekenonderzoek aangeboden. Tevens is in deze brief aan belanghebbende op grond van artikel 67k van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) medegedeeld dat de Inspecteur voornemens is haar ter zake van de uit hoofdstuk 3.3, 3.4 en 3.7 voortvloeiende correcties een vergrijpboete op te leggen op grond van artikel 67f van de AWR.

2.3.

Bij brief van 4 juni 2009 is aan belanghebbende het definitieve rapport van het controleonderzoek toegezonden. Daarbij is aan belanghebbende op grond van artikel 67k van de AWR medegedeeld dat de Inspecteur haar ter zake van de uit hoofdstuk 3.3 voortvloeiende correcties een vergrijpboete heeft opgelegd op grond van artikel 67f van de AWR.

2.4.

De naheffingsaanslag LB/PVV over het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005 is met dagtekening 30 juni 2009 opgelegd naar een bedrag van € 96.184. De naheffingsaanslag is als volgt samengesteld:

Mobiele telefoon

3.744

Reiskosten [A]

9.070

Reiskosten [M]

7.013

Gebruikelijk loon

76.357

Totaal:

96.184

Gelijktijdig is bij beschikking de heffingsrente vastgesteld op € 17.951 en is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 12.029.

2.5.

Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt bij brief van 13 juli 2009. Dit bezwaarschrift is op 16 juli 2009 door de Inspecteur ontvangen. Belanghebbende heeft bij brief van 28 juli 2009 bezwaar gemaakt tegen de boete. Dit bezwaarschrift is op 29 juli 2009 door de Inspecteur ontvangen. Bij brief van 16 oktober 2009 heeft belanghebbende haar bezwaarschriften tegen de naheffingsaanslag en boete van een motivering voorzien. Op 17 november 2009 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Bij brief van 6 mei 2010 heeft belanghebbende het volgende verklaard:

“Als gemachtigden van belastingplichtige [belanghebbende] BV te [plaats 2], verklaren wij ons, namens belastingplichtige, akkoord met uw voorstel om Mevr [L] de feiten en omstandigheden, die belastingplichtige in haar bezwaarschriften tegen de naheffingsaanslagen loonheffing 2001 t/m 2005 heeft ingebracht casu quo geschetst, nader te laten onderzoeken.”

2.6.

Op 6 juli 2010 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen belanghebbende en de Inspecteur. Bij brief van 24 december 2010 heeft belanghebbende een reactie ingezonden op informatieverzoeken die door de Inspecteur tijdens de bespreking van 6 juli 2010 zijn gedaan. Bij brief van 3 augustus 2011 heeft de Inspecteur de brief van 24 december 2010 beantwoord. Belanghebbende heeft de brief van 3 augustus 2011 beantwoord bij brief van 30 augustus 2011.

2.7.

Bij uitspraak op bezwaar van 20 augustus 2012 heeft de Inspecteur het bezwaar gegrond verklaard. De naheffingsaanslag is verminderd tot een bedrag van € 12.814. Dit bedrag is als volgt samengesteld:

Mobiele telefoon

3.744

Reiskosten [A]

9.070

Reiskosten [M]

0

Gebruikelijk loon

0

Totaal:

12.814

2.8.

Op 19 september 2012 heeft de inspecteur een verminderingsbeschikking vastgesteld. Hierbij is de naheffingsaanslag, overeenkomstig de uitspraak op bezwaar, verminderd tot € 12.814, is de beschikking heffingsrente verminderd tot € 2.077 en is de boete verminderd tot € 1.601.

2.9.

De Rechtbank heeft bij de bestreden uitspraak de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd en de boete verminderd tot € 1.440. De Inspecteur heeft geen incidenteel hoger beroep ingesteld.

2.10.

[A] heeft in het onderhavige tijdvak werkzaamheden verricht met betrekking tot schoolfotografie. Een deel van deze werkzaamheden vond plaats in samenwerking met de heer [H], fotograaf. Ter zake van de werkzaamheden met betrekking tot schoolfotografie heeft [A] in 2004 28.648 en in 2005 35.283 kilometers gereden. Belanghebbende heeft in verband met deze gereden kilometers in de jaren 2004 en 2005 aan [A] een reiskostenvergoeding verstrekt van respectievelijk € 4.796,64 en € 6.350,94.

2.11.

[A] reist een maal per week naar [plaats 2], een afstand van 20 kilometer enkele reis, en een keer per week naar [plaats 3], een afstand van 4 kilometer enkele reis. Op de overige werkdagen wordt rechtstreeks vanuit het huisadres naar klanten gereden. Voor de reizen naar [plaats 2] en [plaats 3] kon belanghebbende in 2004 en in 2005 aan [A] een bedrag van

€ 34,56 per maand, te weten (8 x 20 km) + (8 x 4 km) x € 0,18, onbelast vergoeden. Belanghebbende heeft in beide jaren een bedrag van € 130 per maand ter zake van woon-werkverkeer vergoed aan [A], zodat de bovenmatige reiskostenvergoeding woon-werkverkeer voor elk van de jaren 2004 en 2005 € 1.145,28 ((€ 130-€ 34,56) x 12) bedraagt. Voor de tijdvakken in het jaar 2004 bedraagt de correctie mobiele telefoon € 2.178,24 en voor de tijdvakken in het jaar 2005 bedraagt de correctie mobiele telefoon € 2.995,08.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft, naar partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard, uitsluitend nog het antwoord op de volgende vragen:

1. Behoort de aan [A] verstrekte reiskostenvergoeding in verband met het vervoer dat betrekking heeft op de werkzaamheden inzake schoolfotografie tot de vrije vergoedingen als bedoeld in artikel 15, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet)?

2. Indien vraag 1 ontkennend moet worden beantwoord: dient een bedrag van € 8.945 in aanmerking te worden genomen in verband met gemaakte kosten ter zake van het onder 1 vermelde vervoer?

3. Is de boete ter zake van de correctie reiskostenvergoeding ten onrechte en tot een te hoog bedrag opgelegd?

4. Dient de boete te worden verminderd in verband met de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep?

5. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure?

Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Zij hebben hieraan ter zitting het volgende toegevoegd:

Belanghebbende

De stelling dat de correctie spaarloonregeling door de Inspecteur ten onrechte niet is ongedaan gemaakt, trek ik in, nu de Rechtbank op dit punt een juiste beslissing heeft genomen.

De stelling dat het bedrag van de verschuldigde belasting ter zake van de correctie woon-werkverkeer door de Inspecteur onjuist is berekend, trek ik eveneens in, nu de Rechtbank ook op dit punt een juiste beslissing heeft genomen.

Mijn stelling dat het anoniementarief ten onrechte is toegepast, trek ik in. Ik handhaaf mijn stelling dat de Inspecteur ten onrechte het eindheffingstarief heeft toegepast. Naar mijn mening dient het individuele tarief van 42% te worden toegepast, dus zonder brutering.

De opmerkingen in het hoger beroepschrift met betrekking tot de wijze waarop de uitnodiging voor het bijwonen van de zitting van de Rechtbank heeft plaatsgevonden, de opmerkingen betreffende de wijze waarop de hoorzitting heeft plaatsgevonden en de opmerking dat een verslag van de hoorzitting ontbreekt, betreffen geen zelfstandige grieven.

Ik heb in de stukken niet verzocht om vergoeding van immateriële schade.

In 2002 was het fotobedrijf nog in opbouw. Vanuit mijn management achtergrond ben ik in die periode vaak meegegaan met de fotograaf voor acquisitie of om de relatie met deze scholen te onderhouden.

Ik had met mevrouw [G] geen afspraak gemaakt over de wijze van declareren. Ik reed vaak, bezocht deze scholen ook vaak zelfstandig. Het lijkt nu net alsof ik in alle gevallen met deze persoon meereed, maar dat is niet zo. Als ik wel meereed, betaalde ik de benzine en vervolgens declareerde ik dit door middel van de kilometeradministratie. Het aantal kilometers dat in de stukken is vermeld, betreffen alle door mij gereden kilometers; zowel de kilometers die ik zelf gereden heb, als de kilometers die ik ben meegereden met mevrouw [G].

Ik wil u vragen om het staatje dat als bijlage 7.7 bij het hoger beroepschrift is gevoegd en de verklaring van de heer [H], bij uw beoordeling mee te nemen.

Inspecteur

Ik ga ermee akkoord dat het individuele tarief wordt toegepast. Ik stem in met het door belanghebbende voorgestelde tarief van 42%.

Ik stem ermee in dat aan belanghebbende een vergoeding wordt toegekend ter zake van kosten van bezwaar.

Ik bestrijd niet dat de reizen zijn gemaakt. Ik ben van een bepaald feitencomplex uitgegaan en dat feitencomplex is bevestigd door de vorige gemachtigde van belanghebbende, de heer [K]. Maar nu is er weer een ander feitencomplex.

Ik ben er vanuit gegaan dat de heer [A] heeft meegereisd, dat hij niet met de eigen auto heeft gereisd. Dit is een belangrijk punt. Ik heb niet kunnen onderzoeken of het juist is dat de heer [A] kosten heeft betaald.

Op grond van de wet dient gebruik te worden gemaakt van een privé-auto. Dat is hier niet het geval, zodat de regeling in de loonbelasting voor vergoeding van kosten ter zake van vervoer niet van toepassing is.

In het onderhavige jaar was de carpoolregeling nog van toepassing, maar die is hier niet aan de orde omdat sprake is van vervoer van de werkgever. De heer [A] is directeur en werknemer. Hij was dus ook werkgever en ook op de hoogte van de carpoolregeling.

Tijdens het hoorgesprek zijn nieuwe feiten gebleken, waarna is afgesproken met belanghebbende dat de Inspecteur nader onderzoek zou verrichten. De hele periode tussen 17 november 2009 en 24 december 2010 moet worden toegerekend aan belanghebbende, omdat belanghebbende zelf met nieuwe feiten kwam. Het betrof de plaats waar de heer [A] en anderen hun werkzaamheden hebben verricht.

Partijen

Het toe te passen tarief is het tarief van 42%.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van (afgerond) € 3.133. De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de Inspecteur en vermindering van de naheffingsaanslag tot (afgerond) € 7.816.

4 Gronden

5 Beslissing