Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-03-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:981, 13-00994
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-03-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:981, 13-00994
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 20 maart 2015
- Datum publicatie
- 26 maart 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2015:981
- Zaaknummer
- 13-00994
Inhoudsindicatie
Belanghebbende komt in 2009 niet in aanmerking voor de alleenstaande ouderkorting als bedoeld in artikel 8:15 Wet IB 2001.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00994
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst Zuidwest/kantoor Breda,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 7 augustus 2013, nummer AWB 13/1071, in het geding tussen
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende na te noemen aanslag en de gelijktijdig bij beschikking opgelegde verzuimboete.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.183 en uit sparen en beleggen van € 59. Tegelijkertijd is, in één geschrift met de aanslag verenigd, bij voor bezwaar vatbare beschikking een verzuimboete van € 226 opgelegd, alsmede bij voor bezwaar vatbare beschikking een bedrag aan heffingsrente in rekening gebracht van € 221. De aanslag en beschikkingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift verenigde uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor wat betreft de aanslag, de uitspraak op bezwaar in zoverre vernietigd, de aanslag verminderd in die zin dat bij de berekening van de verschuldigde IB/PVV rekening gehouden wordt met de alleenstaande ouderkorting van artikel 8.15 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001; tekst 2009), met handhaving van de overige elementen van de aanslag, het beroep ongegrond verklaard voor wat betreft het overige en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht aan haar vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft geen verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 21 januari 2015 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar is toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, de heer [A].
Belanghebbende is niet verschenen.
De griffier heeft verklaard dat hij belanghebbende, nadat hij bij op 16 oktober 2014 aangetekend naar het uit de Gemeentelijke basisadministratie bekend adres van belanghebbende (per 25 januari 2014: [a-straat] 198 te [woonplaats]) belanghebbende een vooraankondiging van de mondelinge behandeling van het hoger beroep op 21 januari 2015 heeft verzonden, hij vervolgens belanghebbende door de bij op 3 december 2014, met nummer [nummer], aangetekend naar voormeld adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting.
Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en de enveloppe waarin de uitnodiging van 3 december 2014 was gestoken en die door PostNL retour afzender was gezonden onder vermelding van “Niet afgehaald”.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2 Feiten
De Rechtbank is uitgegaan van de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
“2.1. Belanghebbende is geboren op 7 oktober 1966. Belanghebbende heeft samen met haar twee kinderen, die zijn geboren in 1997 en 1999, van 1 april 2008 tot en met 10 september 2011 in de Gemeentelijke basisadministratie ingeschreven gestaan op het adres [b-straat] 9 te [woonplaats]. Naast belanghebbende en haar twee kinderen heeft de heer H.[B] (hierna: de heer [B]), in de periode van 29 maart 2008 tot en met 11 februari 2011, ingeschreven gestaan op dit adres.”
In aanvulling op de onder 2.1 vermelde feiten stelt het Hof, op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaringen van de Inspecteur tijdens het onderzoek ter zitting, de volgende feiten en omstandigheden vast:
Belanghebbende heeft in de periode 1 augustus 2007 tot 1 april 2008 in de Gemeentelijke basisadministratie ingeschreven gestaan op het adres [c-straat] 28 te [woonplaats]. De heer [B] heeft van 1 november 2007 tot en met 29 maart 2008 op ditzelfde adres ingeschreven gestaan.
In een door de heer [B] ondertekende verklaring van 18 april 2013 staat:
‘Hierbij verklaar ik, de heer [B], geboren 26 januari 1962 te [C] dat ik nooit een gezamenlijke financiële huishouding met [belanghebbende] geboren 7-10-1966 heb gehad.
Ik ben in de periode 2009 inwonend geweest aan de [b-straat] 9 te [woonplaats]. In deze periode heb ik ook bij de broer van [belanghebbende] gewoond. In deze gehele periode heb ik geen enkele financiële bijdrage geleverd aan [belanghebbende] of aan haar kinderen.’
In een door belanghebbende en de heer [B] ondertekend stuk van 13 juli 2012 staat:
‘Hierbij verklaar ik, op uw verzoek dat ik [belanghebbende], geboren 07-10-1966 geen gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met de heer [B].
De heer [B] heeft een deel van de huur betaald, dit kunnen wij desgewenst via bankafschriften aantonen. Wij hebben voor het overigen geen financiële en gezamenlijk huishouding gevoerd.’
In een aan belanghebbende gerichte brief van 13 november 2012 vraagt de Inspecteur van belanghebbende bepaalde specifiek omschreven informatie. Belanghebbende heeft de vragen van de Inspecteur niet beantwoord noch de gevraagde gegevens ingestuurd.
Aan belanghebbende is met dagtekening 15 januari 2009 een voorlopige aanslag IB/PVV 2009 opgelegd, gebaseerd op een inschatting van de situatie van belanghebbende in 2009 en resulterend in een te ontvangen bedrag van € 3.148, waarbij rekening is gehouden met een totaal bedrag aan heffingskortingen van € 6.314. Belanghebbende heeft geen aangifteformulier IB/PVV voor het jaar 2009 ingediend. Om die reden heeft de Inspecteur haar een verzuimboete opgelegd van € 226. De Inspecteur heeft met dagtekening 10 mei 2012 de onderhavige (definitieve) aanslag ambtshalve vastgesteld, waarbij rekening is gehouden met een totaal bedrag aan heffingskortingen van € 2.713. Bij het opleggen van de aanslag heeft de Inspecteur onder meer geen rekening gehouden met de zogenoemde alleenstaande-ouderkorting als bedoeld in artikel 8.15 van de Wet IB 2001. Gelijktijdig met het opleggen van de aanslag heeft de Inspecteur bij beschikking een verzuimboete opgelegd alsmede heffingsrente in rekening gebracht.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil in hoger beroep betreft – naar het Hof verstaat – uitsluitend het antwoord op de vraag of aan belanghebbende de alleenstaande-ouderkorting als bedoeld in artikel 8.15 van de Wet IB 2001 moet worden toegekend. Belanghebbende is – naar het Hof afleidt uit de door haar bij de Rechtbank ingediende stukken en afgelegde verklaringen - van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Belanghebbende heeft in hoger beroep geen verweer gevoerd, noch is zij ter zitting verschenen. De Inspecteur doet zijn standpunt in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hem zijn aangevoerd in de van hem afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting heeft de Inspecteur hieraan het volgende toegevoegd, zakelijk weergegeven:
Ik begrijp belanghebbendes stelling (in beroep) dat zij de één-ouderkorting wenst aldus, dat zij daarmee (ook in hoger beroep en uitsluitend) bedoelt in aanmerking te komen voor de alleenstaande-ouderkorting als bedoeld in artikel 8.15 Wet IB 2001.
Op de vraag van de voorzitter hoe de aanslag IB van belanghebbende over het jaar 2010 is vastgesteld, antwoord ik dat naar mij bijstaat de aanslag voor dat jaar “door de kelder is gegaan”, oftewel zonder controle is vastgesteld. Ik weet niet of belanghebbende voor dat jaar aangifte heeft gedaan.
De voorlopige aanslag 2009 is vastgesteld op basis van historische gegevens. Ik kan nu niet verklaren waarom daar toen andere bedragen zijn gebezigd.
Ook de Belastingdienst beseft dat dit geen hoogdravende zaak is, maar wij zijn tot actie overgegaan naar aanleiding van de wel erg summiere antwoorden die belanghebbende ons verstrekte. Wij hebben bijvoorbeeld bewijzen gevraagd omtrent de kamerhuur, maar kregen dan gegevens retour van een tegenovergestelde situatie, namelijk dat belanghebbende aan de heer [B] betalingen deed. De gegevens die belanghebbende ons uiteindelijk verstrekte, waren dan tegenstrijdig aan haar summiere antwoorden.
De Belastingdienst is voor het vaststellen van een juiste aanslag afhankelijk van de gegevens die belastingplichtigen verstrekken. Feit is dat de heer [B] al eerder met belanghebbende in eenzelfde huis woonde en tevens staat vast dat hij vervolgens met haar mee verhuisde. Als belanghebbende dan volstaat met te verklaren dat de heer [B] meestentijds bij de broer van belanghebbende verbleef, kan ik dat niet controleren.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende concludeert – naar het Hof begrijpt - tot ongegrondverklaring van het hoger beroep van de Inspecteur.