Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-03-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:982, 13-01100

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-03-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:982, 13-01100

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
20 maart 2015
Datum publicatie
26 maart 2015
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2015:982
Formele relaties
Zaaknummer
13-01100

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Vrijstelling voor nauw met het onderwijs samenhangende prestaties. Bijzonder onderwijs Regionaal expertisecentrum. Detachering. Ondersteuning bij autisme door Steunpunt Autisme als nauw met het onderwijs samenhangende prestatie vrijgesteld. Werkzaamheden Commissie voor Indicatiestelling belaste prestaties.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 13/01100

Uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 19 september 2013, nummer AWB 12/2962, in het geding tussen:

[belanghebbenden], C.S.,

gevestigd te [vestigingsplaats],

hierna: belanghebbende,

en

de Inspecteur,

betreffende de hierna te vermelden voldoening op aangifte.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft op aangifte omzetbelasting ten bedrage van € 12.597 voldaan over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 maart 2012 (hierna: de voldoening op aangifte). Zij heeft met dagtekening 7 mei 2012 bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar een teruggave van de op aangifte voldane omzetbelasting verleend tot een bedrag van € 6.156.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 310. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, een teruggave van omzetbelasting verleend van € 6.156, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 590 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 310 aan haar vergoedt.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting van het Hof heeft plaatsgehad op 15 januari 2015 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, mevrouw [A], belastingadviseur te [B], tot bijstand vergezeld door de heer [C], alsmede, namens de Inspecteur, de heren [D] en [E].

1.5.

De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.6.

Aan het slot van deze zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

1.7.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat in afschrift aan partijen is gezonden.

2 Feiten en regelgeving betreffende het speciaal onderwijs

Het Hof stelt op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de andere niet, althans onvoldoende, weersproken. Het Hof zal de feiten weergeven in de tegenwoordige tijd, hoewel zij betrekking hebben op de periode tot 1 augustus 2014, gezien de op die dag in werking getreden wijzigingen in feiten en recht in verband met de invoering van het stelsel passend onderwijs.

2.1.

Belanghebbende is een fiscale eenheid zoals bedoeld in artikel 7, lid 4, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). Tot die fiscale eenheid behoort onder meer Stichting [F] (hierna: [F]). [F] bestuurt een aantal scholen voor speciaal onderwijs, gericht op leerlingen met ernstige gedrags- en/of psychiatrische problemen. [F] is onder meer bestuurder van de [G]. Verder verzorgt [F] op scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet van 15 december 1982, houdende Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs (Wet op de expertisecentra; tekst tot 1 augustus 2014; hierna: de WEC).

2.2.

Het speciaal onderwijs is ingevolge artikel 2, lid 4, van de WEC ingedeeld in vier clusters, op basis van de bij leerlingen aanwezige beperkingen. Onder cluster 3 vallen leerlingen met een verstandelijke of lichamelijke beperking. Onder cluster 4 vallen leerlingen met gedragsstoornissen en psychiatrische problemen.

2.3.

De besturen van scholen die zich bezighouden met speciaal onderwijs zijn ingevolge artikel 28b van de WEC verplicht zich aan te sluiten bij een regionaal expertisecentrum. Een regionaal expertisecentrum heeft de volgende taken:

-

het inrichten en in stand houden van een commissie voor de indicatiestelling (hierna: de CvI);

-

het coördineren van de ambulante begeleiding;

-

het coördineren van de onderzoeksactiviteiten door de (voortgezet) speciaalonderwijsscholen in de regio ten behoeve van de indicatiestelling;

-

het ondersteunen van de ouders bij het indienen van een verzoek om indicatiestelling (indien gewenst door ouders);

-

het ondersteunen van de ouders van een geïndiceerde leerling bij het zoeken naar een reguliere of een (voortgezet) speciaalonderwijsschool (indien gewenst door ouders).

2.4.

De CvI heeft tot taak om te beoordelen of een leerling in aanmerking komt voor een leerlinggebonden budget en of de leerling kan worden toegelaten tot een van de onderwijssoorten zoals bedoeld in artikel 2, lid 4, onderdelen b en c, van de WEC (clusters 2 en 3) en, zo ja, tot welke onderwijssoort. Voorts heeft de CvI tot taak te beoordelen of de leerling kan worden toegelaten tot het cluster bedoeld in artikel 2, lid 4, onderdeel d, van de WEC (cluster 4).

2.5.

Indien een kind ontwikkelingsproblemen op school heeft, kan het noodzakelijk zijn dat het extra ondersteuning krijgt bij het onderwijs. Deze extra ondersteuning kan op twee manieren worden vormgegeven:

a. Onderwijs op een reguliere school met ondersteuning vanuit die school, alsmede gespecialiseerde ondersteuning vanuit een school voor speciaal onderwijs (hierna: ambulante begeleiding).

b. Plaatsing van het kind op een school voor speciaal onderwijs.

2.6.

Voor de coördinatie van de ambulante begeleiding door scholen voor speciaal onderwijs ontvangt een regionaal expertisecentrum een bekostiging van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (hierna: OCW). De daadwerkelijke ambulante begeleiding van geïndiceerde leerlingen is een taak van de scholen voor speciaal onderwijs ingevolge artikel 8a van de WEC. Die scholen worden daarvoor bekostigd door OCW.

2.7.

De besturen van vijf samenwerkende cluster 3 en cluster 4 scholen(gemeenschappen) hebben een regionaal expertisecentrum opgericht voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, namelijk de Stichting Regionaal Expertisecentrum Midden-Brabant (hierna: het REC). Tot het REC behoren: [G], [H], [J], [K] en [L] (hierna: de samenwerkende scholen). De samenwerkende scholen hebben ervoor gekozen de expertise van clusters 3 en 4 te bundelen. Belanghebbende maakt geen deel uit van het REC en bestuurt behalve [G] geen van de andere scholen die waren aangesloten bij het REC.

2.8.

De speciale scholen van het REC hebben gezamenlijk een externe dienst die onder andere ambulante begeleiding in de zin van artikel 8a van de WEC verzorgt voor leerlingen in de regio Midden-Brabant. Het REC coördineert de ambulante begeleiding (zie onderdeel 2.3 hiervóór).

2.9.

Het REC heeft voorts een Steunpunt Autisme ingesteld (hierna: het Steunpunt). Het Steunpunt beoogt de verbetering van de positie van leerlingen met een autismestoornis in het reguliere onderwijs.

2.10.

Eén van de werkzaamheden die het Steunpunt verricht, is crisisinterventie op scholen voor regulier onderwijs. Een dergelijke interventie is betrokken op leerlingen die in afwachting zijn van een indicatiestelling door de CvI. Aan de website www.autismesteunpuntmiddenbrabant.nl kan de volgende informatie worden ontleend:

Wanneer maak ik gebruik van crisisinterventie?Voor een gediagnosticeerde leerling die in afwachting is van een indicatiestelling bieden wij een kort begeleidingstraject van maximaal 3 bijeenkomsten op school als er een situatie is ontstaan waarbij het voor de leerkracht onmogelijk is om de leerling met autisme te begeleiden in de onderwijssituatie.

Wat is crisisinterventie? De leerling met autisme wil/kan geen onderwijs meer volgen. Er ontstaat een onveilige situatie voor de leerling met ASS . Wij bezoeken maximaal 3 keer de school, observeren in de klas en hebben een gesprek met de intern begeleider/zorgcoördinator, de leerkracht en ouders. Wij geven advies, handreikingen om het functioneren in of gedeeltelijk buiten de klas weer mogelijk te maken. Bij het gesprek zijn alle school- en thuisbegeleiders betrokken. De taak van de school is deze adviezen te vertalen naar een handelingsplan en deze tot uitvoering te brengen.

Wanneer? Op afspraak bezoeken wij de betreffende school.

Door wie? Door de steunpuntmedewerker uit uw regio.

(…)”

2.11.

Indien een leerling na crisisinterventie in de vorenbedoelde zin een indicatiestelling van de CvI verkrijgt resulterend in ambulante (autisme)begeleiding, wordt die begeleiding in voorkomende gevallen tijdelijk door het Steunpunt verzorgd. In andere gevallen wordt de ambulante begeleiding niet door het Steunpunt verleend, maar door de scholen voor bijzonder onderwijs, overeenkomstig hetgeen onder 2.6 en 2.8 hiervóór is vermeld.

2.12.

Het REC heeft geen personeel in dienst.

2.13.

Belanghebbende heeft in het onderhavige tijdvak een medewerker gedetacheerd die als ambtelijk secretaris werkzaam is bij de CvI.

2.14.

Voorts heeft zij in dat tijdvak een medewerker gedetacheerd die werkzaam is bij het Steunpunt. De hoofdtaak van die medewerker, die als leerkracht heeft gewerkt in het speciaal onderwijs en over deskundigheid en ervaring beschikt ten aanzien van het onderwijs aan kinderen met gedragsbeperkingen, is het uitvoeren van crisisinterventies bij leerlingen met autisme of een aan autisme verwante stoornis.

2.15

Ter zake van de beide voornoemde detacheringen (hierna ook: de detacheringen) is door [F] een vergoeding in rekening gebracht aan het REC. Deze vergoeding bestaat uit de volledige brutoloonkosten, inclusief werkgeverslasten en reis- en/of onkostenvergoedingen. Ter zake van de aan het REC in rekening gebrachte vergoedingen voor de detacheringen heeft belanghebbende op aangifte omzetbelasting voldaan. De op de detachering ten behoeve van de CvI betrekking hebbende omzetbelasting bedraagt € 3.192. De op de detachering ten behoeve van het Steunpunt betrekking hebbende omzetbelasting bedraagt € 2.964.

2.16.

Belanghebbende beroept zich onder meer op een brief met dagtekening 23 juli 2003 van de Directeur-Generaal Belastingdienst van het Ministerie van Financiën aan OCW. In deze brief is onder meer het volgende opgenomen:

“(…)

Sociaal/culturele vrijstelling

Gelet op de analogie met de centrale diensten die zich bezig houden met het WSNS-beleid (waarbij de doelstelling was een deel van het speciaal onderwijs (…) in het basisonderwijs te integreren) en de zich voordoende omstandigheden zie ik (…) aanleiding om de volgende prestaties vrij te stellen op basis van artikel 11, lid 1, letter f van de Wet OB (de vrijstelling voor sociaal/culturele prestaties):

 (…)

 de werkzaamheden die een REC verricht op grond van artikel 28b Wet op de expertisecentra;

 de werkzaamheden die een CvI verricht op grond van artikel 28c Wet op de expertisecentra;

 (…)

(…)

Dezerzijds bestaat het voornemen te bevorderen dat het REC (…) als vrijgestelde categorie ondernemers wordt aangewezen in onderdeel b van Bijlage B bij het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968. Deze vrijstelling zal worden geformuleerd in de hiervoor aangegeven zin. Vooruitlopend op deze aanwijzing heb ik er geen bezwaar tegen dat het REC en (…) reeds handelen als vrijgesteld ondernemer, mits zij voor hun prestaties afzien van het recht op aftrek van voorbelasting zoals bedoeld in artikel 15 van de Wet OB. (…)

Volledigheidshalve wijs ik u erop dat de vrijstelling voor sociaal/culturele prestaties niet ziet op de in artikel 7 Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 genoemde leveringen en diensten, tenzij deze leveringen en diensten een uitvloeisel vormen van de artikelen 8a, 28b, 28c (…) Wet op de expertisecentra. Voor zover prestaties worden verricht die zijn uitgezonderd van de 11-1-f-vrijstelling zijn de genoemde instanties BTW verschuldigd, ongeacht jegens wie deze prestaties worden verricht. (…)”

2.17.

Tot de gedingstukken behoort een afschrift van een e-mail van een beleidsmedewerker van het Ministerie van Financiën aan de heer [C] als tax-controller bij belanghebbende. De desbetreffende e-mail luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:

“Geachte heer [C],

De door u bijgevoegde brief [de voornoemde brief van 23 juli 2003; Hof] is nog van kracht. Het voorstel is om deze t.z.t. (in onderdelen) in wetgeving te verwerken. (…)”

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende ter zake van de detacheringen omzetbelasting verschuldigd is over de ter zake van die detacheringen aan het REC in rekening gebrachte vergoeding.

Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden beschouwd. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot een volledige teruggave van de op aangifte voldane omzetbelasting. De Inspecteur concludeert primair tot ongegrondverklaring van het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep en subsidiair tot een teruggave van € 2.964.

4 Gronden

5 Beslissing