Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-03-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1002, 14/01037
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-03-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1002, 14/01037
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 18 maart 2016
- Datum publicatie
- 16 juni 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2016:1002
- Zaaknummer
- 14/01037
Inhoudsindicatie
WOZ-geschil. Rechtbank verwerpt grieven van belanghebbende betreffende de vastgestelde WOZ-waarde. Het beroep is echter gegrond omdat de Heffingsambtenaar ten onrechte kosten van het bezwaar niet heeft vergoed. De Rechtbank kent een proceskostenvergoeding voor de behandeling van het beroep toe, waarbij wordt uitgegaan van wegingsfactor 0,25, omdat het beroep slechts gegrond ten aanzien van een beslissing betreffende de vergoeding van kosten van de bezwaarfase. Het Hof verklaart het hoger beroep van belanghebbende tegen die uitspraak gegrond. Wat betreft de beslissing van de Rechtbank over de wegingsfactor overweegt het Hof dat de uitkomst van de beoordeling van het gewicht van een zaak in overeenstemming moet zijn met de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandsverlener. De uitkomst van die beoordeling is naar het oordeel van het Hof in beginsel niet afhankelijk van de mate waarin grieven gegrond worden bevonden. Het Hof stelt de proceskostenvergoeding voor het beroep opnieuw vast met wegingsfactor 1.
Uitspraak
Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/01037
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 10 oktober 2014, nummer SHE 14/258, in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Bergeijk,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de hierna te vermelden beschikking en aanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
Bij beschikking met dagtekening 28 februari 2013 (hierna: de beschikking) heeft de Heffingsambtenaar ingevolge artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) aan belanghebbende een beschikking gegeven waarbij de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 8 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) per waardepeildatum 1 januari 2012 voor het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 is vastgesteld op een bedrag van € 510.000. Tevens is aan belanghebbende ter zake van de onroerende zaak een aanslag in de onroerendezaakbelasting over het jaar 2013 (hierna: de aanslag) opgelegd, welke aanslag in één geschrift is verenigd met de beschikking. Nadat tegen de beschikking en de aanslag bij de Heffingsambtenaar in één geschrift bezwaar is gemaakt, heeft de Heffingsambtenaar bij in één geschrift verenigde uitspraken de waarde van de onroerende zaak verminderd naar een bedrag van € 468.000 en – naar het Hof verstaat – de aanslag dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak (het Hof verstaat: uitspraken) vernietigd, voor zover die de proceskostenveroordeling in bezwaar betreft, de proceskosten in bezwaar vastgesteld op € 600,90, bepaald dat de uitspraak van de Rechtbank in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de bestreden uitspraak (het Hof verstaat: uitspraken), bepaald dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende een bedrag voor geheven griffierecht dient te vergoeden van € 45 en de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op € 243,50.
Tegen deze uitspraak hebben belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122.
De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 3 februari 2016 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] als gemachtigde van belanghebbende alsmede, namens de Heffingsambtenaar, mevrouw [B] en de heer [C] .
Aan het slot van deze zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. Het betreft een vrijstaande bungalow met inpandige garage uit 1962. De onroerende zaak heeft een inhoud van ongeveer 674 m3 en een grondoppervlakte van ongeveer 1525 m2.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft de waarde van de woning op de waardepeildatum en de door de Rechtbank toegepaste wegingsfactor voor de proceskostenveroordeling van de Heffingsambtenaar.
Belanghebbende is van mening dat deze waarde € 401.000 bedraagt en dat voor de proceskostenveroordeling wegingsfactor 1 moet worden gehanteerd. De Heffingsambtenaar verdedigt een waarde van € 468.000 en, naar het Hof verstaat, de juistheid van de door de Rechtbank gehanteerde wegingsfactor.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting hebben zijn hun standpunten nader toegelicht, maar daaraan geen nieuwe argumenten toegevoegd.
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de bij beschikking vastgestelde waarde naar een bedrag van € 401.000 en – naar het Hof verstaat – tot dienovereenkomstige vermindering van de aanslag en tot veroordeling van de Heffingsambtenaar in de proceskosten. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.