Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-03-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1153, 14/00887

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-03-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1153, 14/00887

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
25 maart 2016
Datum publicatie
14 juli 2016
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2016:1153
Formele relaties
Zaaknummer
14/00887
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 6:7, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025]

Inhoudsindicatie

Nadat de Inspecteur uitspraak op bezwaar (I), waarin een rechtsmiddelverwijzing is opgenomen, inzake een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2011 heeft gedaan, heeft de Inspecteur een nadere beslissing (II) genomen met betrekking tot deze aanslag. Deze nadere beslissing heeft hij ook als een uitspraak op het bezwaar omschreven. Het tegen deze nadere beslissing (II) ingestelde beroep acht het Hof onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 20 januari 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BT1516) niet-ontvankelijk. Voor zover het beroep geacht moet worden te zijn gericht tegen de uitspraak op bezwaar (I) is het buiten de termijn van artikel 6:7 van de Awb ingediend. Het Hof acht geen gronden aanwezig waaruit de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding zou kunnen volgen. Aan de inhoudelijke bezwaren van belanghebbende tegen de forfaitaire rendementsheffing van hoofdstuk 5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt dan niet meer toegekomen.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 14/00887

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [plaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 24 juli 2014, nummer AWB 13/2004, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna te noemen aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 met dagtekening 14 augustus 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), aanslagnummer [aanslagnummer] H.16.01, opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.476 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 22.710 (hierna: de aanslag). Het tegen de aanslag op 25 september 2012 gemaakt bezwaar, is bij uitspraak van de Inspecteur van 18 februari 2013 niet-ontvankelijk verklaard. Het desbetreffende geschrift behelst tevens een afwijzing van een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag.

1.2.

Op 4 maart 2013 heeft de Inspecteur belanghebbende een geschrift gezonden, waarin is vermeld: “Uitspraak op het bezwaarschrift (rectificatie i.v.m. de ontvankelijkheid van uw bezwaarschrift)”. De Inspecteur gaat in dit geschrift inhoudelijk in op de gronden van het bezwaar en wijst het bezwaar af.

1.3.

Op 5 april 2013 is belanghebbende in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op 28 oktober 2015 heeft belanghebbende een op 27 oktober 2015 gedagtekend nader stuk, met een bijlage, ingediend. Een kopie van deze stukken is op eerstgenoemde datum door de griffier aan de Inspecteur gezonden.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 11 november 2015 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [A] en mevrouw [B] .

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn voor zover van belang in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende heeft aangifte gedaan voor de IB/PVV over het jaar 2011. Daarin heeft belanghebbende opgenomen dat de omvang van zijn bank- en spaartegoeden in Nederland per 1 januari 2011 € 588.543 bedraagt (hierna: het spaarsaldo). Op deze bank- en spaartegoeden heeft belanghebbende ongeveer 2% rente ontvangen.

2.2.

Aan belanghebbende is met dagtekening 14 augustus 2012 de aanslag IB/PVV voor het jaar 2011 opgelegd.

2.3.

Het tegen de aanslag op 25 september 2012 gemaakt bezwaar, is bij uitspraak van de Inspecteur van 18 februari 2013 niet-ontvankelijk verklaard. Het desbetreffende geschrift behelst tevens een afwijzing van een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag. In de bij de uitspraak op bezwaar gegeven ’Toelichting op het beroep’ is vermeld dat tegen de niet-ontvankelijkverklaring binnen zes weken beroep openstaat bij de Rechtbank.

2.4.

Op 4 maart 2013 heeft de Inspecteur een nadere beslissing genomen met betrekking tot de aanslag waartegen bezwaar is gemaakt. Deze nadere beslissing van de Inspecteur betreft: “Uitspraak op het bezwaarschrift (rectificatie i.v.m. de ontvankelijkheid van uw bezwaarschrift)”, inhoudende een ongegrondverklaring van het door belanghebbende op 25 september 2012 ingediende bezwaar.

2.5.

Op 5 april 2013 is belanghebbende in beroep gekomen bij de Rechtbank.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de heffing van IB/PVV, zoals vastgesteld in hoofdstuk 5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (IB 2001), ten aanzien van het spaarsaldo in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: Eerste Protocol). Daarnaast is in geschil of er in strijd met het gelijkheidsbeginsel is geheven.

3.2.

Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.4.

Belanghebbende concludeert in hoger beroep primair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag waarbij het belastbare inkomen uit sparen en beleggen nihil bedraagt, dan wel subsidiair en meer subsidiair tot een kleinere vermindering van de aanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing