Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-04-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1475, 14/00554

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-04-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1475, 14/00554

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
15 april 2016
Datum publicatie
2 november 2016
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2016:1475
Formele relaties
Zaaknummer
14/00554
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 26a

Inhoudsindicatie

Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat belanghebbende terecht in zijn beroep inzake een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd aan een vennootschap onder firma niet ontvankelijk is verklaard omdat hij geen “belanghebbende” is volgens artikel 26a AWR.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 14/00554

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 17 april 2014, nummer AWB 12/5962 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Inspecteur van de Belastingdienst

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te melden naheffingsaanslag, beschikking heffingsrente en boete.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan Rijschool [naam] v.o.f. (hierna: [naam] ) is met dagtekening 25 april 2012 onder nummer [aanslagnummer] over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010 een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 21.799 opgelegd, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 10.899. Tegelijkertijd is bij beschikking heffingsrente van € 1.193 in rekening gebracht. Tegen deze aanslag, boetebeschikking en beschikking heffingsrente is bij brief, ingekomen op 21 mei 2012, door [P] bezwaar gemaakt. Door belanghebbende is op 1 juni 2012 bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag. Met dagtekening 29 september 2012 heeft de Inspecteur uitspraak gedaan op het door [P] ingediende bezwaarschrift.

1.2.

Belanghebbende heeft tegen laatstvermelde uitspraak op 5 november 2012 beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 156. De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 17 april 2014 niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 246. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Op 24 september 2015 heeft in het kader van het vooronderzoek een inlichtingencomparitie plaatsgevonden te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen voor het verstrekken van inlichtingen belanghebbende, tot bijstand vergezeld van de heer [A] en de heer [B] , en namens de Inspecteur de heer [C] , de heer [D] en mevrouw [E] . Het Hof heeft partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden, aan welk verzoek zij hebben voldaan.

1.5.

Van de inlichtingencomparitie is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan partijen is toegezonden.

1.6.

Bij brief van 8 januari 2016 heeft belanghebbende op de voet van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) een verzoek bij het Hof ingediend strekkende tot wraking van de raadsheer-commissaris mr. A.J. Kromhout. Het Hof heeft daarop het onderzoek geschorst totdat de wrakingskamer uitspraak heeft gedaan. De wrakingskamer van het Hof heeft dit verzoek ter zitting van 13 januari 2016 behandeld en op die datum onder nummer 200.183.944/01 uitspraak gedaan. Bij deze uitspraak is het wrakingsverzoek afgewezen.

1.7.

Op grond van artikel 8:58 van de Awb heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.8.

De zitting heeft plaatsgehad op 15 januari 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, [C] , [D] , [E] , [F] en [G] . Belanghebbende is, met bericht daarvan, niet verschenen.

1.9.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.10.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Op 21 mei 2012 is door [P] , namens [naam] pro-forma bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Vervolgens hebben ook andere rijinstructeurs van [naam] bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. De Inspecteur heeft de bezwaren van de andere bezwaarmakers niet afzonderlijk in behandeling genomen, maar bij het bezwaar van [P] gevoegd.

2.2.

Door belanghebbende is bij brief gedateerd 5 juni 2012, door de Inspecteur ontvangen op 1 juni 2012 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Ook dit bezwaar is aangemerkt als een aanvulling op het door [P] ingediende bezwaar.

2.3.

Met dagtekening 29 september 2012 heeft de Inspecteur uitspraak gedaan op het door [P] ingediende, en door de overige bezwaarmakers aangevulde, bezwaarschrift.

2.4.

Op 7 november 2012 is door belanghebbende, namens [naam] , beroep ingesteld tegen die uitspraak op bezwaar. Bij brief van 13 december 2012 heeft belanghebbende dit beroep ingetrokken.

2.5.

Op 5 november 2012 heeft belanghebbende op persoonlijke titel beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 29 september 2012.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Is belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep?

Bij bevestigend antwoord is vervolgens in geschil:

2. Is de naheffingsaanslag ten onrechte en tot een te hoog bedrag opgelegd?

3. Is de boete ten onrechte dan wel tot een te hoog bedrag opgelegd?

4. Is de heffingsrente ten onrechte dan wel tot een te hoog bedrag in rekening gebracht?

3.2.

Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak van de Inspecteur, van de naheffingsaanslag, de boete en de beschikking heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4 Gronden

5 Beslissing