Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-04-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1483, 15/00838
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-04-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1483, 15/00838
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 15 april 2016
- Datum publicatie
- 25 juli 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2016:1483
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:2405
- Zaaknummer
- 15/00838
- Relevante informatie
- Zorgverzekeringswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 69
Inhoudsindicatie
Belanghebbende woont in Duitsland en ontvangt een pensioen uit Nederland. Ingevolge Verordening (EG) nr. 883/2004 is belanghebbende voor de sociale verzekeringen verzekerd in Duitsland en heeft hij recht op wettelijke zorg in Duitsland. De kosten van deze zorg komen ten laste van Nederland. Belanghebbende is daarvoor volgens artikel 69 van de Zorgverzekeringswet een bijdrage verschuldigd.
Belanghebbende wenst het deel van de bijdrage dat ziet op de AWBZ als voorheffing te verrekenen met de op aanslag verschuldigde inkomstenbelasting. Dit gedeelte van de bijdrage kan niet worden aangemerkt als AWBZ-premie en kan derhalve niet als voorheffing verrekend worden met de op aanslag verschuldigde inkomstenbelasting.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/00838
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 17 april 2015, nummer AWB 14/5396, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde aanslag en beschikking heffingsrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.915. Tegelijkertijd met de aanslag heeft de Inspecteur bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht. De aanslag en de heffingsrentebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte, uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De zitting heeft plaatsgehad op 3 maart 2016 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, mevrouw [A] , gemachtigde en echtgenote van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B] .
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende, geboren te 1959, is het gehele jaar 2011 woonachtig in Duitsland en is niet verzekerd ingevolge de Nederlandse volksverzekeringen.
Belanghebbende heeft op 26 maart 2012 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2011 gedaan. In de aangifte heeft belanghebbende onder ‘inkomen uit werk en woning’ onder meer vermeld:
Inkomsten uit vroegere arbeid |
Ingehouden loonheffing bij inkomsten uit vroegere arbeid |
|
Uitkering UWV |
€ 35.571 |
€ 5.455 |
Uitkering Loyalis |
€ 4.439 |
€ 81 |
Uitkering ABP |
€ 655 |
€ 11 |
Totaal: |
€ 40.665 |
€ 5.547 |
Belanghebbende heeft in zijn aangifte gekozen voor toepassing van het in artikel 2.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) (tekst 2011) opgenomen keuzerecht om te worden behandeld als binnenlands belastingplichtige. Belanghebbende heeft in de aangifte eveneens verzocht om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor een bedrag van € 1.250 en aangegeven dat hij het gehele jaar niet verzekerd is voor de premie volksverzekeringen.
De Inspecteur is bij het opleggen van de aanslag afgeweken van de aangifte en heeft het onder 2.2 vermelde bedrag van € 5.455 aan loonheffing met € 2.619 verminderd tot € 2.836. De Inspecteur stelt zich daarbij op het standpunt dat het bedrag van € 2.619 onderdeel is van de bijdrage ingevolge artikel 69 Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) die aan het College voor zorgverzekeringen (thans: Zorginstituut Nederland) moet worden afgedragen en derhalve niet kan worden aangemerkt als (te verrekenen) loonheffing.
Ingevolge de Verordening (EG) nr. 883/2004 (hierna: de Verordening) is belanghebbende in Duitsland verzekerd. Belanghebbende heeft op grond van artikel 11, eerste lid en derde lid aanhef en onderdeel e, van de Verordening recht op wettelijke zorg in Duitsland. De kosten van deze zorg komen echter ten laste van Nederland. Op grond van artikel 30 van de Verordening in verbinding met bijlage XI (bijzondere bepalingen voor de toepassing van de wetgeving voor de lidstaten) voor Nederland onder 1f, mag het orgaan van een lidstaat dat aan iemand een pensioen betaalt, een bijdrage inhouden op het pensioen van de pensioengerechtigde ter dekking van de kosten van de zorg. In Nederland is dit neergelegd in artikel 69 Zvw.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I: Is het in 2.4 vermelde bedrag van € 2.619 aan te merken als ingehouden premie die als voorheffing verrekend kan worden met de op aanslag verschuldigde inkomstenbelasting?
II: Is bij belanghebbende het in rechte te honoreren vertrouwen gewekt dat het door de Inspecteur bij de aanslagregeling gecorrigeerde bedrag van € 2.619 kan worden verrekend met de op aanslag verschuldigde inkomstenbelasting?
III: Kan belanghebbende, met een beroep op het gelijkheidsbeginsel, het in 2.4 vermelde bedrag van € 2.619 als voorheffing verrekenen met de op aanslag verschuldigde inkomstenbelasting?
Belanghebbende is van mening dat de vragen I tot en met III bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur, tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.915 met verrekening van een bedrag van € 5.547 aan loonheffing en tot dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrentebeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.