Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-04-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1716, 14/00891
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-04-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1716, 14/00891
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 28 april 2016
- Datum publicatie
- 8 augustus 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2016:1716
- Zaaknummer
- 14/00891
Inhoudsindicatie
Het Hof is met de Rechtbank van oordeel dat belanghebbende ontvankelijk is in zijn bezwaar. De Inspecteur heeft ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. In dat geval had de Rechtbank het beroep gegrond moeten verklaren en de uitspraak op bezwaar moeten vernietigen. Het Hof corrigeert het onjuiste dictum van de Rechtbank. Om die reden is belanghebbendes hoger beroep gegrond. Inhoudelijk krijgt belanghebbende geen gelijk. Het Hof gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank betaalde griffierecht ten bedrage van € 42 aan hem vergoedt.
Voor wat betreft de behandeling van het hoger beroep ligt dit anders.
Het Hof ziet in de gang van zaken aanleiding met toepassing van artikel 8:114, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat het door belanghebbende ter zake van de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht van € 122 door de griffier van het Hof aan hem wordt terugbetaald.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00891
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van:
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] (Frankrijk),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 18 juli 2014, nummer AWB 12/2613, betreffende het geding tussen:
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de uitspraak van de Inspecteur van 8 mei 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2009 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en de gelijktijdig bij die aanslag bij afzonderlijke beschikking in rekening gebrachte heffingsrente.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 14 april 2014 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn partijen niet verschenen.
De griffier heeft verklaard dat hij belanghebbende en de Inspecteur bij op 17 februari 2016, met nummer [nummer 1] (de belanghebbende) respectievelijk [nummer 2] (de Inspecteur), aangetekend naar het door belanghebbende respectievelijk de Inspecteur zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting.
Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodigingen betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de op die verzendbewijzen betrekking hebbende statusinformatie. Hieruit volgt dat de uitnodigingen op 22 februari 2016 (de belanghebbende) respectievelijk op 18 februari 2016 (de Inspecteur) op de door hen opgegeven adressen zijn afgeleverd.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 25 april 2016, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
Het Hof:
verklaart het hoger beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
verklaart belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaar;
handhaaft de aanslag en de beschikking heffingsrente;
gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank betaalde griffierecht ten bedrage van € 42 vergoedt, en
bepaalt dat de griffier van het Hof aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht van € 122 terugbetaalt.
De gronden
1. Het Hof is met de Rechtbank van oordeel dat belanghebbende ontvankelijk is in zijn bezwaar. De Inspecteur heeft ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. In dat geval had de Rechtbank het beroep gegrond moeten verklaren en de uitspraak op bezwaar moeten vernietigen. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 9 juni 2006, nr. 41130, ECLI:NL:HR: LJN AX7330 overwogen:
“3.2. Indien de inspecteur de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar heeft uitgesproken en de belastingrechter die uitspraak vernietigt, dient de rechter in de regel met toepassing van artikel 8:72, lid 4, Awb de inspecteur op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of indien duidelijk is dat de belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet.”
De Rechtbank heeft naar het oordeel van het Hof terecht de zaak inhoudelijk beoordeeld. Doende wat de Rechtbank had behoren te doen heeft het Hof de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, de bestreden uitspraak vernietigd, het bezwaar ontvankelijk verklaard en de aanslag en beschikking heffingsrente gehandhaafd. Het hoger beroep is om die reden gegrond verklaard.
2. Naar het Hof verstaat, is in hoger beroep tussen partijen nog slechts in geschil het antwoord op de volgende vragen:
a. Heeft de Inspecteur de onderwerpelijke aanslag op een te hoog bedrag vastgesteld, waarbij het geschil zich toespitst op de volgende subvragen:
- -
-
Tot welk bedrag dienen de door belanghebbende genoten bruto loon-inkomsten van [A] te [B] (hierna: [A] ) in aanmerking te worden genomen?
- -
-
Heeft belanghebbende recht op aftrek van specifieke zorgkosten tot een bedrag van € 2.372?
- Heeft belanghebbende recht op de aftrek van advocaatkosten?
Is terecht en tot het juiste bedrag heffingsrente in rekening gebracht?
3. Met betrekking tot de hoogte van het door belanghebbende in 2009 genoten inkomen en de beschikking heffingsrente heeft de Rechtbank het door belanghebbende daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
4. Belanghebbende herhaalt in de van hem afkomstige stukken voor het Hof – naar het Hof hem begrijpt - deels zijn reeds voor de Rechtbank met betrekking tot de geschilpunten als hiervoor bedoeld aangevoerde grieven en voegt daaraan geen nieuwe argumenten toe.
5. Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank met betrekking tot de hiervoor bedoelde geschilpunten op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof verwijst naar de rechtsoverwegingen 4.3 tot en met 4.8 van de uitspraak van de Rechtbank.
6. Het Hof merkt voor wat betreft de looninkomsten [A] nog op, dat belanghebbende met zijn stelling dat die looninkomsten over 2009, zoals door hem in zijn aangifte IB/PH 2009 aangegeven, een bedrag van (circa) € 12.877 hebben belopen, waarop volgens hem een bedrag van € 3.669 aan loonheffing is ingehouden, klaarblijkelijk en ten onrechte uitgaat van het cumulatieve zogeheten Sociale Verzekerings-loon (SV-loon), zoals dat is vermeld op de tot de gedingstukken behorende loonspecificatie van [A] over de periode 10. Echter, zoals tevens is vermeld op genoemde loonspecificatie, die (ook) door het Hof wordt gevolgd, bedraagt het brutoloon, cumulatief bezien, over 2009 een bedrag van (afgerond) € 19.939 en is op dat bedrag € 3.669 aan loonheffing ingehouden. In de aanslag heeft de Inspecteur overigens rekening gehouden met looninkomsten [A] tot een bedrag van € 19.110 en loonheffing ten bedrage van € 3.669.
7. Tot slot merkt het Hof op dat het niet aan het Hof is om de innerlijke waarde van de wet te toetsen.
8. De conclusie is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is en de uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.
Het griffierecht
9. Zoals hiervoor onder 1 is overwogen, had de Rechtbank de uitspraak op bezwaar moeten vernietigen. Aangezien het beroep gegrond is, zal het Hof, op de voet van artikel 8:113, lid 1, in verbinding met artikel 8:74, van de Algemene wet bestuursrecht, bepalen dat de Inspecteur het door belanghebbende ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 42 aan hem vergoedt.
Voor wat betreft de behandeling van het hoger beroep ligt dit anders.
Het Hof ziet in de gang van zaken aanleiding met toepassing van artikel 8:114, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat het door belanghebbende ter zake van de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht van € 122 door de griffier van het Hof aan hem wordt terugbetaald.
De proceskosten
10. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Belanghebbende heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt, en het Hof is ook ambtshalve niet gebleken, dat hij voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.