Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-05-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1887, 15/00021
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-05-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1887, 15/00021
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 13 mei 2016
- Datum publicatie
- 9 augustus 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2016:1887
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2933
- Zaaknummer
- 15/00021
Inhoudsindicatie
Belanghebbende had wrakingsverzoek eerder kunnen en moeten indienen.
Bezwaar is te laat ingediend. Geen verschoonbaarheid termijnoverschrijding.
Uitspraak
Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/00021
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg te Roermond (hierna: de Rechtbank) van 12 december 2014, nummer AWB/ROE 13/3916 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Heffingsambtenaar van het waterschap Roer en Overmaas,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende na te noemen aanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 onder aanslagnummer [aanslagnummer] en met dagtekening 31 maart 2013 een aanslag waterschapsheffingen opgelegd, bestaande uit € 35,68 aan watersysteemheffing en € 149,19 aan zuiveringsheffing. Belanghebbende heeft bij brief van 12 augustus 2013 bezwaar gemaakt tegen deze aanslag. Bij uitspraak op bezwaar van 3 december 2013 heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en ambtshalve besloten de aanslag te handhaven.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44. De Rechtbank (rechter A.W. Oosterman) heeft bij uitspraak op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is belanghebbende in verzet gekomen. Het verzet is gegrond verklaard (rechter N.J.J. Derks-Voncken) en de Rechtbank heeft het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat de uitspraak op grond van artikel 8:54 van de Awb werd gedaan. Vervolgens heeft de Rechtbank (rechter A.W. Oosterman) het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123. De Heffingsambtenaar heeft bericht geen gebruik te maken van de uitnodiging een verweerschrift in te dienen.
De zitting heeft plaatsgehad op 4 maart 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , als gemachtigde van belanghebbende, vergezeld door mevrouw [B] , de moeder van belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [C] .
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
Het Hof heeft in deze zaak op 18 maart 2016 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op diezelfde dag aan partijen verzonden. Belanghebbende heeft tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De griffier van de Hoge Raad heeft bij schrijven van 29 april 2016 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Op 1 januari 2013 woonde belanghebbende met zijn partner op het adres [a-straat] 33 te [D] . Sinds 1 mei 2013 is hij als alleenstaande gaan wonen op het adres [b-straat] 10 te [woonplaats] .
Voor het onderhavige jaar is de Verordening zuiveringsheffing 2009 van toepassing. Hierin is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Artikel 3
1. Ter bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak inzake het zuiveren van afvalwater, wordt onder de naam zuiveringsheffing een directe belasting geheven ter zake van direct of indirect afvoeren op een zuiveringstechnisch werk in beheer bij het waterschap.
2. Aan de heffing worden onderworpen:
a. ter zake het afvoeren vanuit een woonruimte of een bedrijfsruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;
(…)
Artikel 4
1. De heffing ter zake van woonruimten (…) is verschuldigd bij het begin van het heffingsjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de heffingsplicht.
2. Indien ter zake van woonruimten de heffingsplicht als bedoeld in het eerste lid in de loop van het heffingsjaar aanvangt, is de heffing verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de heffingsplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. Indien de heffingsplicht aanvangt op de eerste dag van een kalendermaand wordt die kalendermaand aangemerkt als een volle kalendermaand.
3. Indien ter zake van woonruimten de heffingsplicht bedoeld in het eerste lid in de loop van het heffingsjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde heffing als er in dat jaar, na het einde van de heffingsplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. Indien de heffingsplicht eindigt op de eerste dag van een kalendermaand wordt die kalendermaand aangemerkt als een volle kalendermaand.
4. Indien de heffingsplicht voor woonruimten is beëindigd na de dagtekening van de aanslag, kan de heffingsplichtige een aanvraag tot ontheffing indienen bij de ambtenaar belast met de heffing.
5. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de gebruiker van een woonruimte binnen het gebied van het waterschap verhuist en daarbij weer het gebruik krijgt van een woonruimte van waaruit eveneens wordt geloosd.
(…)
Artikel 6
1. Voor de heffing bedoeld in artikel 3 geldt als grondslag de hoeveelheid en de hoedanigheid van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd.
2. Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf de vervuilingswaarde van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd. De vervuilingswaarde wordt uitgedrukt in vervuilingseenheden.
(…)
Artikel 16
1. De vervuilingswaarde van een woonruimte is drie vervuilingseenheden indien die woonruimte bij het begin van het heffingsjaar of, indien de heffingsplicht in de loop van het heffingsjaar aanvangt, bij de aanvang van de heffingsplicht, wordt gebruikt door meer dan één persoon. Voor een woonruimte die op genoemd tijdstip door één persoon wordt gebruikt, wordt op aanvraag van de gebruiker, de vervuilingswaarde op één vervuilingseenheid vastgesteld.
(…)”.
Met dagtekening 31 maart 2013 is aan belanghebbende een aanslag waterschapsheffingen voor het jaar 2013 opgelegd. Het hierin begrepen bedrag aan zuiveringsheffing van € 149,19 is gebaseerd op drie vervuilingseenheden.
Belanghebbende heeft bij brief van 12 augustus 2013 bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I: Is belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaar tegen de aanslag?
II: Zo ja, is de aanslag tot een te hoog bedrag opgelegd?
III: Heeft de Rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding toegekend?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak van de Heffingsambtenaar, en vermindering van de aanslag met een bedrag van € 66,31. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.