Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-06-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2188, 15/00110

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-06-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2188, 15/00110

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
3 juni 2016
Datum publicatie
27 oktober 2016
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2016:2188
Zaaknummer
15/00110
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 6.27, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 6.40

Inhoudsindicatie

Hof Den Bosch oordeelt de door belanghebbende in aftrek gebrachte arbeidskosten (reiskosten) en terugbetaalde studiekostenvergoeding niet aftrekbaar en verwerpt een beroep op het vertrouwensbeginsel

Geen symmetrische behandeling van arbeidskosten die een werknemer zelf draagt en arbeidskosten die door de werkgever worden vergoed onder de Wet inkomstenbelasting 2001. Het verschil tussen de maximaal ingevolge de Wet op de loonbelasting 1964 onbelast te vergoeden reiskosten en een ontvangen onbelaste reiskostenvergoeding die lager is dan voornoemd maximum, kan niet in de inkomstenbelasting in aftrek worden gebracht. Belanghebbende heeft in dit verband tevens een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, omdat een soortgelijke aftrekpost bij de behandeling van de aangifte van belanghebbendes partner wel is geaccepteerd. Zo er al sprake is van een situatie waarin belanghebbende mocht menen dat de impliciete standpuntbepaling bij de aanslagregeling van zijn partner ook bedoeld was om in zijn situatie te gelden, acht het Hof de kostenaftrek die belanghebbende voorstaat zo zeer in strijd met de juiste wetstoepassing dat belanghebbende op nakoming van die toezegging in redelijkheid niet mocht rekenen.

De studiekostenvergoeding die belanghebbende in 2008 aan zijn voormalig werkgever heeft terugbetaald zijn in het onderhavige jaar (2011) evenmin aftrekbaar. Uit artikel 6.27 in verbinding met artikel 6.40 Wet IB 2001 (tekst 2008) volgt immers dat de kosten op belanghebbende drukken als belanghebbende de kosten heeft betaald. Dit is slechts anders indien belanghebbende op het moment van (terug)betaling een aanspraak op een onvoorwaardelijke vergoeding van de (terug)betaling heeft. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende in 2008 ter zake van de terugbetaalde studiekosten een aanspraak op een onvoorwaardelijke vergoeding had.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/00110

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 24 december 2014, nummer AWB 14/4724, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde aanslag en beschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 54.926. Tegelijkertijd is aan belanghebbende bij beschikking € 346 heffingsrente in rekening gebracht. De aanslag en beschikking heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 1 april 2016 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [A] .

1.6.

De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de twee bij deze pleitnota behorende bijlagen.

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende is in augustus 2006 uit dienst getreden bij [bedrijf 1] N.V. te [plaats] (hierna: [bedrijf 1] ). Belanghebbende en [bedrijf 1] zijn overeengekomen dat belanghebbende, conform de “Verklaring terugbetaling studiekosten”, een bedrag van € 7.540,69 aan studiekosten moet terugbetalen aan [bedrijf 1] . Belanghebbende heeft op 28 augustus 2008 een bedrag van € 7.113,85 aan studiekosten terugbetaald aan [bedrijf 1] . In zijn aangifte IB/PVV 2008 heeft belanghebbende geen aftrek voor scholingsuitgaven in aanmerking genomen.

2.2.

Vanaf september 2006 tot en met juli 2008 is belanghebbende in dienstbetrekking werkzaam geweest bij [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ). Belanghebbende heeft gedurende zijn dienstbetrekking bij [bedrijf 2] een reiskostenvergoeding ontvangen, waarop geen loonbelasting is ingehouden (hierna: de onbelaste reiskostenvergoeding). De onbelaste reiskostenvergoeding is echter lager dan de maximaal ingevolge de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964) onbelast te vergoeden reiskosten (hierna: de maximaal onbelast te vergoeden reiskosten).

2.3.

Belanghebbende heeft in 2011 gedurende het gehele jaar als bedrijfsfiscalist in loondienst gewerkt bij [bedrijf 3] . Belanghebbende exploiteert daarnaast een eenmanszaak, [bedrijf 4] , vanaf zijn woonadres. Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar geen winst uit onderneming genoten.

2.4.

Belanghebbende heeft op 21 maart 2012 aangifte IB/PVV 2011 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 41.926. Belanghebbende heeft hierbij onder meer een bedrag van € 5.900 als negatief loon in aanmerking genomen in verband met het verschil tussen de maximaal onbelast te vergoeden reiskosten en de door belanghebbende ontvangen onbelaste reiskostenvergoeding over de periode september 2006 tot en met juli 2008. Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2011 tevens een bedrag van € 7.100, namelijk € 7.600 verminderd met de drempel van € 500 ingevolge artikel 6.30, lid 1, Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) (tekst 2011), als scholingsuitgaven in aftrek gebracht in verband met de terugbetaling van studiekosten aan [bedrijf 1] .

2.5.

De Inspecteur is bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2011 afgeweken van de door belanghebbende ingediende aangifte en heeft het negatief loon van € 5.900 en de aftrek voor scholingsuitgaven van € 7.100, totaal € 13.000, niet in aanmerking genomen.

2.6.

De partner van belanghebbende heeft op 23 april 2012 aangifte IB/PVV 2010 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 32.716. Hierbij is een bedrag van € 7.619 als negatief loon in aanmerking genomen. Aan belanghebbendes partner is met dagtekening 17 juni 2013 een vragenbrief gestuurd in verband met het in de aangifte IB/PVV 2010 vermelde negatief loon. Uit het op 3 juli 2013 gedateerde antwoord op de vragenbrief volgt dat het negatief loon verband houdt met het verschil tussen de maximaal onbelast te vergoeden reiskosten en de - lagere - onbelaste reiskostenvergoeding die belanghebbendes partner heeft ontvangen over de jaren 2008, 2009 en 2010. De aanslag IB/PVV 2010 van belanghebbendes partner met dagtekening 28 november 2013 is overeenkomstig de ingediende aangifte vastgesteld. Belanghebbende heeft de correspondentie met de Belastingdienst over de aangifte IB/PVV 2010 van zijn partner verzorgd.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I: Kan het verschil tussen de lagere door de werkgever voor de loonbelasting onbelast vergoede reiskosten en de ingevolge de Wet LB 1964 maximaal onbelast te vergoeden reiskosten door de werknemer in de inkomstenbelasting in aftrek worden gebracht?

II: Kunnen de in 2008 aan [bedrijf 1] terugbetaalde studiekosten in 2011 als scholingsuitgaven in aftrek worden gebracht?

Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Tijdens het onderzoek ter zitting hebben partijen hieraan het volgende toegevoegd:

Belanghebbende:

- Ik heb het verschil tussen de maximaal onbelast te vergoeden reiskosten en de door mij over de periode september 2006 tot en met juli 2008 ontvangen onbelaste reiskostenvergoeding in mijn aangifte IB/PVV 2011 in aftrek gebracht. Ik had op dat moment nog een verzoek om ambtshalve vermindering over 2008 kunnen doen. Het leek me gemakkelijker om de kosten in de aangifte IB/PVV 2011 mee te nemen. Ik ben me ervan bewust dat het Hof kan oordelen dat de kostenaftrek in het verkeerde jaar heeft plaatsgevonden.

- Ik stel mij niet langer op het standpunt dat het verschil tussen de maximaal onbelast te vergoeden reiskosten en de door mij ontvangen onbelaste reiskostenvergoeding in de inkomstenbelasting in aftrek kan worden gebracht op grond van (analoge toepassing van) Hoge Raad 4 december 2009, nr. 08/05071, ECLI:NL:HR:2009:7301, BNB 2010/118. Tevens stel ik mij niet langer op het standpunt dat er sprake is van negatief loon. Ik ben echter van mening dat aftrek mogelijk is met een beroep op het verbod op discriminatie, dan wel in verband met schending van het vertrouwensbeginsel of het gelijkheidsbeginsel.

- Eind 2010 kreeg ik definitief uitsluitsel dat de in 2008 door mij aan [bedrijf 1] terugbetaalde studiekosten niet vergoed zouden worden door mijn toenmalige werkgever.

- Ik heb aan [bedrijf 1] € 7.113,85 aan studiekosten terugbetaald. Ik ben bij de berekening van de aftrek voor scholingsuitgaven ten onrechte uitgegaan van een bedrag van € 7.100 na toepassing van de drempel. Ik stel mij dan ook op het standpunt dat de aftrek voor scholingsuitgaven, na aftrek van de drempel, € 6.613 bedraagt.

De Inspecteur:

- Op 19 juni 2013, kort na de verzending van de vragenbrief, is wegens tijdsgebrek besloten om de aangifte IB/PVV 2010 van belanghebbendes partner niet te behandelen. Dit is niet gecommuniceerd naar belanghebbende en diens partner.

- Belanghebbende had in principe de terugbetaalde studiekosten in de aangifte IB/PVV 2008 als scholingsuitgaven in aftrek kunnen brengen. Belanghebbende heeft niet tijdig verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2008. Ik zie geen ruimte om alsnog een ambtshalve vermindering toe te kennen, omdat de termijn daarvoor is verstreken.

3.3.

Belanghebbende concludeert primair tot vermindering van de aanslag IB/PVV 2011 tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 38.141 en dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrentebeschikking en subsidiair tot vermindering van de aanslag IB/PVV 2011 tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 44.836 en dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrentebeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing