Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-06-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2391, 14/01069

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-06-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2391, 14/01069

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
16 juni 2016
Datum publicatie
10 november 2016
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2016:2391
Zaaknummer
14/01069

Inhoudsindicatie

IB/PVV 2007 en ZVW 2007, IB/PVV 2008 en ZVW 2008, IB/PVV 2009, ZVW 2009 en ambtshalve vermindering IB/PVV 2009, IB/PVV 2010 en ZVW 2010

De Inspecteur stelt dat het hoger beroep wegens een gebrek aan motivering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Het Hof volgt de Inspecteur niet in die stelling.

De grieven van belanghebbende leiden in geen van de genoemde jaren tot een gegrond beroep. In de ambtshalve vernietigt van enkele dictumfouten in de uitspraak van de Rechtbank ziet het Hof aanleiding om te bepalen dat de griffier het van belanghebbend ter zake van het hoger beroep geheven griffierecht aan hem terugbetaalt.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 14/01069 tot en met 14/01075

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 21 oktober 2014, nummers AWB 14/1913 tot en met AWB 14/1919, in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de aan belanghebbende opgelegde hierna te noemen navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW), betreffende de jaren 2007 tot en met 2009, de daarbij opgelegde boetebeschikkingen en bij beschikkingen in rekening gebrachte heffingsrentes, almede de verminderingsbeschikking IB/PVV 2009.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 2 juni 2016 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, de heer [A] en de heer [B] . Belanghebbende noch zijn gemachtigde zijn, zonder kennisgeving aan het Hof, verschenen.

Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 16 juni 2016, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

Het Hof:

In de zaken met Hofnummers 14/01069 en 14/01070 (IB/PVV 2007 en ZVW 2007):

- verklaart het hoger beroep ongegrond;

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, voor zover die de handhaving van de navorderingsaanslagen, de boete en de beschikkingen heffingsrente betreft;

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige.

In de zaken met Hofnummers 14/01071 (IB/PVV 2008) en 14/01072 (ZVW 2008):- verklaart het hoger beroep ongegrond;

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;

In de zaak met Hofnummer 14/01075 (ambtshalve vermindering IB/PVV 2009): - verklaart het hoger beroep ongegrond;

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;

In de zaak met Hofnummer 14/01073 (IB/PVV 2009):- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;

In de zaak met Hofnummer 14/01074 (ZVW 2009):- verklaart het hoger beroep ongegrond;- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;

Met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2010 en de aanslag ZVW 2010:

- vernietigt ambtshalve de uitspraak van de Rechtbank, houdende de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.

Ten aanzien van de beslissingen van de Rechtbank omtrent de proceskosten en het griffierecht:

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;

-gelast dat de griffier van het Hof het door belanghebbende ter zake van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 122 aan deze vergoedt.

Gronden

Vooraf

1. De Inspecteur heeft ter zitting van het Hof gesteld dat het hoger beroep van belanghebbende wegens gebrek aan motivering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Het Hof volgt de Inspecteur niet in die stelling, gezien de inhoud van de brief van belanghebbende van 7 januari 2015, bij het Hof ingekomen op 8 januari 2015. Daarin stelt belanghebbende dat “de etikketering van door belanghebbende gemaakte kosten in diverse jaren” in geschil is. Het Hof acht die omschrijving van het geschil voldoende. De stelling, dat het bezwaarschrift betreffende het jaar 2008 te laat zou zijn ingediend, heeft de Inspecteur ter zitting van het Hof ingetrokken.Ten aanzien van het geschil

2. Belanghebbende is voor de jaren 2007 tot en met 2010 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV. Alleen voor het jaar 2007 heeft belanghebbende aangifte gedaan. Voor de overige jaren zijn ambtshalve aanslagen opgelegd. Na het opleggen van de ambtshalve aanslagen heeft belanghebbende alsnog aangiften IB/PVV voor de jaren 2008 en 2009 ingediend.

3. Op 17 juli 2006 is [C] BV (verder: [C] BV) opgericht. De echtgenote van belanghebbende was enig aandeelhouder, bevoegd functionaris en bestuurder. Belanghebbende was directeur van [C] BV. [C] BV is eind 2011 failliet gegaan.

4. Belanghebbende heeft volgens de Kamer van Koophandel van 1 juni 2008 tot 30 mei 2011 een eenmanszaak gedreven onder de handelsnaam [D] . Met ingang van 12 september 2011 is op naam en voor rekening van belanghebbende een eenmanszaak onder de handelsnaam [E] bij de Kamer van Koophandel ingeschreven.

5. De bedrijfsactiviteiten van [C] BV en de hiervoor vermelde eenmanszaken van belanghebbende bestaan uit het adviseren op het gebied van mobiele en vaste communicatie op de zakelijke markt en het verkopen van mobiele en vaste telecomproducten en multimedia.

6. Naar aanleiding van een boekenonderzoek zijn in 2013 aan belanghebbende navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW over de jaren 2008 en 2009 en ambtshalve aanslagen IB/PVV en ZVW 2010 opgelegd. Voor het jaar 2007 is eind 2012 de navorderingsaanslag IB/PVV 2007 ter behoud van rechten opgelegd. Tevens is over de jaren 2007 tot en met 2010 een vergrijpboete opgelegd.

2007 7. Met betrekking tot het jaar 2007 (Hofnummers 14/01069 en 14/01070) heeft de Rechtbank overwogen:

2.7. De gemachtigde van belanghebbende heeft op 23 september 2013 een pro-forma bezwaarschrift ingediend. Uit dit pro-forma bezwaarschrift blijkt dat de gemachtigde bezwaar heeft aangetekend voor “dhr. en mevr. [F] ” tegen de aan belanghebbende opgelegde belastingaanslagen IB/PVV en ZVW over de jaren 2008, 2009 en 2010 en tegen de verminderingsbeschikking IB/PVV 2009 en tegen de aan de echtgenote van belanghebbende opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW over het jaar 2007. Dat blijkt uit de aanslagnummers die in het bezwaarschrift zijn vermeld. Uit de stukken blijkt niet dat ook bezwaar is gemaakt tegen de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW over het jaar 2007 (Hof: er is slechts een navorderingsaanslag IB/PVV 2007 opgelegd; over 2007 is géén navorderingsaanslag ZVW opgelegd). Ter zitting is gebleken dat de inspecteur abusievelijk het pro-forma bezwaarschrift heeft aangemerkt als een ingediend bezwaar tegen de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2007. Nu niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende een bezwaarschrift tegen deze navorderingsaanslagen heeft ingediend, is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur voor wat betreft het jaar 2007 ten onrechte uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Als geen bezwaarschrift is ingediend, kan immers ook geen uitspraak op bezwaar worden gedaan. De rechtbank heeft de uitspraken vernietigd. Dat betekent dat het beroep gegrond is maar dat de navorderingsaanslagen en boete in stand blijven.”

8. Belanghebbende heeft tegen dit oordeel van de Rechtbank geen zelfstandige grieven ingebracht. Het Hof onderschrijft de beslissing van de Rechtbank, met uitzondering van de vermelding in het dictum, dat de Rechtbank de navorderingsaanslagen, de boete en de beschikkingen heffingsrente handhaaft. Met betrekking tot ZVW 2007 geldt, dat aan belanghebbende ter zake géén navorderingsaanslag is opgelegd, zodat de Rechtbank ten onrechte de niet bestaande navorderingsaanslag ZVW 2007 heeft gehandhaafd. Met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2007, de daarbij bij beschikkingen opgelegde boete en in rekening gebrachte heffingsrente geldt dat, nu daartegen geen bezwaar is ingediend, de Inspecteur ten onrechte beslist heeft op een niet bestaand bezwaar. De Rechtbank heeft dan ook terecht de uitspraak van de Inspecteur vernietigd. De navorderingsaanslag IB/PVV 2007 en de bijbehorende beschikkingen stonden echter, bij gebreke van daartegen gemaakt bezwaar, niet ter beoordeling van de belastingrechter, zodat ze ten onrechte door de Rechtbank zijn gehandhaafd. Het Hof wijzigt deze kennelijke misslag van de Rechtbank ambtshalve, zoals hierboven aangegeven.

9. Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur toegezegd de bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2007 opgelegde boete van € 2.500 ambtshalve te zullen vernietigen.

2008 10. Met betrekking tot het jaar 2008 (Hofnummers 14/01071 en 14/01072) heeft de Rechtbank overwogen:

2.8.

Aan belanghebbende is een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd bestaande uit een correctie loon van [C] BV van € 21.286 plus een correctie resultaat uit overige werkzaamheid € 7.000 verminderd met € 11.177 wegens inkomsten uit eigen woning. Tevens is een navorderingsaanslag ZVW opgelegd berekend naar een bijdrage-inkomen van € 7.000.

2.9.

Vast staat dat belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV en dat hij niet vóór het opleggen van de ambtshalve aanslag IB/PVV 2008 aangifte heeft gedaan. Hij heeft dan niet de vereiste aangifte gedaan. Op grond van artikel 27e, eerste lid van de AWR verklaart de rechter het beroep ongegrond indien de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat de aanslag of de uitspraak onjuist is.

2.10.

De omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat de inspecteur niet van de verplichting om aannemelijk te maken dat het door hem vastgestelde verzamelinkomen en bijdrage-inkomen (voor de ZVW) op een redelijke schatting berusten. De correctie resultaat uit overige werkzaamheden is conform het bedrag dat belanghebbende in zijn later ingediende aangifte als winst uit onderneming (voor de ondernemersaftrek) heeft vermeld. Dit betreft blijkbaar een vordering van belanghebbende op de onderneming van zijn echtgenote. De correctie loon is gebaseerd op de door de curator van [C] BV verstrekte informatie. De rechtbank acht de inspecteur, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, hierin geslaagd. De navorderingsaanslagen IB/PVV en premie ZVW over 2008 zijn terecht en tot de juiste bedragen opgelegd.

2.11.

Ter zitting heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de vergrijpboete moet worden vernietigd.

11. In hoger beroep stelt belanghebbende uitsluitend de etikettering van “door belanghebbende gemaakte kosten in diverse jaren” als zijnde in geschil. Van enige correctie van door belanghebbende gemaakte kosten is het Hof niet gebleken, zodat het hoger beroep tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2008 ongegrond is.

2009

12. Met betrekking tot de ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2009 (Hofnummer 14/01075) heeft de Rechtbank overwogen:

2.12.

Met dagtekening 14 augustus 2013 is de aanslag IB/PVV 2009 ambtshalve verminderd. Belanghebbende heeft tegen deze verminderingsbeschikking bezwaar aangetekend. Tegen een verminderingsbeschikking over het jaar 2009 kan geen bezwaar worden aangetekend. Nu in de uitspraak op bezwaar niet expliciet is vermeld dat de verminderingsbeschikking geen voor bezwaar vatbare beschikking is, heeft de rechtbank beslist dat het beroep gegrond is en heeft zij alsnog het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

13. Het Hof onderschrijft de beslissing van de Rechtbank, waartegen belanghebbende overigens geen afzonderlijke grieven heeft aangevoerd en maakt deze tot de zijne.

14. Met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2009 (Hofnummers 14/01073 en 14/01074) heeft de Rechtbank overwogen:

2.13.

De navorderingsaanslag IB/PVV 2009 bestaat uitsluitend uit een te betalen bedrag van € 2.500. Dit betreft de vergrijpboete van € 2.500. Ter zitting heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de vergrijpboete moet worden vernietigd. Gelet hierop is ook de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 vernietigd.

2.14.

Aan belanghebbende is ook over 2009 een navorderingsaanslag premie ZVW naar een bijdrage-inkomen van € 7.000 opgelegd. Nu belanghebbende voor het jaar 2009 niet tijdig aangifte heeft gedaan terwijl hij daartoe wel was uitgenodigd en aangemaand, geldt ook hier dat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast. Voor de hoogte van het gecorrigeerde inkomen van € 7.000 geldt dat dat is gebaseerd op de door belanghebbende alsnog ingediende aangifte. Belanghebbende heeft de onjuistheid van die correctie niet bewezen en de rechtbank acht de correctie niet onredelijk. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hiervoor over de navorderingsaanslag ZVW 2008 heeft overwogen. De navorderingsaanslag premie ZVW 2009 is terecht en tot het juiste bedrag vastgesteld.15. In hoger beroep stelt belanghebbende uitsluitend de etikettering van “door belanghebbende gemaakte kosten in diverse jaren” als zijnde in geschil. De navorderingsaanslag IB/PVV 2009 en de desbetreffende boetebeschikking zijn door de Rechtbank vernietigd, zodat belanghebbendes hoger beroep in zoverre niet ontvankelijk is bij gebrek aan belang.Met betrekking tot de navorderingsaanslag ZVW 2009 is het Hof niet gebleken van enige correctie van door belanghebbende gemaakte kosten, zodat het hoger beroep tegen de navorderingsaanslag ZVW 2007 ongegrond is.

2010 16. Met betrekking tot de aanslagen IB/PVV en ZVW 2010 heeft de Rechtbank overwogen:

2.15.

Belanghebbende heeft bezwaar en beroep aangetekend tegen de aanslagen IB/PVV en premie ZVW 2010. Belanghebbende heeft geen uitspraken op bezwaar overgelegd en ter zitting is vast komen te staan dat de inspecteur nog geen uitspraken op bezwaar heeft gedaan. Het beroep is dan prematuur ingediend en om die reden niet-ontvankelijk verklaard.

17. Het Hof is evenwel niet gebleken van enig beroep ingesteld tegen de genoemde aanslagen. Het beroepschrift van belanghebbende was slechts gericht tegen de uitsprak op bezwaar van de Inspecteur van 10 februari 2014 (in de uitspraak is abusievelijk 2013 vermeld), welke uitspraak slechts de navorderingsaanslagen IB/PVV/ZVW 2007 tot en met 2009 en de ambtshalve vermindering IB/PVV 2009 betreft. De Inspecteur heeft ter zitting van het Hof verklaard dat op het bezwaar betreffende het jaar 2010 tot op heden niet is beslist. Aangezien belanghebbende kennelijk geen beroep betreffende de onderwerpelijke belastingaanslagen heeft ingesteld, zal het Hof de niet-ontvankelijkverklaring van dat, niet bestaande, beroep ambtshalve vernietigen.

Heffingsrente

18. Het hoger beroep tegen de onderhavige navorderingsaanslagen IB/PVV/ZVW wordt geacht mede betrekking te hebben op de beschikkingen heffingsrente. Belanghebbende heeft tegen deze beschikkingen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het is het Hof overigens ook niet gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast. 19. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.

Ten aanzien van de proceskosten

20. Aangezien het hoger beroep betreffende alle aangevochten beschikkingen ongegrond is, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende.

Ten aanzien van het griffierecht

21. In de ambtshalve vernietiging van enkele dictumfouten in de uitspraak van de Rechtbank ziet het Hof aanleiding om te bepalen dat de griffier het van belanghebbende ter zake van het hoger beroep geheven griffierecht van € 122 aan belanghebbende terugbetaalt.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus gedaan door J. Swinkels, voorzitter, P.A.G.M. Cools en P.C. van der Vegt, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier, in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2016.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 17 juni 2016

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ‘s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

  1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

  2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.