Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-06-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2422, 14/01066
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-06-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2422, 14/01066
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 16 juni 2016
- Datum publicatie
- 11 november 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2016:2422
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2014:7166, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 14/01066
Inhoudsindicatie
Informatiebeschikking. Administratieplicht. Informatiebeschikking terecht gegeven.
Het Hof is evenwel van oordeel dat belanghebbende een hersteltermijn moet worden geboden, omdat, gezien de geringe informatie waarover het Hof beschikt, niet kan worden uitgesloten dat aan de hand van aanwezige gegevensdragers de geconstateerde gebreken kunnen worden hersteld.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/01066
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 16 oktober 2014, nummer AWB 14/938, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is met dagtekening 4 juni 2013 en kenmerk [nummer] een informatiebeschikking opgelegd in verband met het boekenonderzoek dat betreft de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en omzetbelasting over de jaren 2009 tot en met 2011.
Het tegen de informatiebeschikking gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 10 januari 2014 ongegrond verklaard.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 165.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de Inspecteur gelast het griffierecht te vergoeden.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 246.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 31 maart 2016 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, tot bijstand vergezeld van mevrouw [A] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B] en mevrouw [C] .
Aan het slot van deze zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Zij exploiteert een autorijschool en maakt daarbij gebruik van een lesauto. Belanghebbende verzorgt theorie- en praktijklessen. Voorts verzorgt, althans verzorgde, belanghebbende taxivervoer.
Namens de Inspecteur is een boekenonderzoek ingesteld bij belanghebbende waarbij de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en omzetbelasting over de jaren dan wel tijdvakken 2009 tot en met 2011 is onderzocht. Volgens de controleambtenaar die het desbetreffende onderzoek heeft verricht, bevatte de administratie van belanghebbende enkele gebreken. Een (afschrift van) een rapport van het bedoelde boekenonderzoek behoort niet tot de gedingstukken.
De Inspecteur heeft naar aanleiding daarvan aan belanghebbende met dagtekening 6 mei 2013 een brief gezonden waarin wordt verzocht om een aantal vragen schriftelijk te beantwoorden. Een afschrift van de desbetreffende brief behoort niet tot de gedingstukken. Belanghebbende heeft die brief bij e-mail van 31 mei 2013 beantwoord. Een afschrift van die e-mail behoort niet tot de gedingstukken.
Van opvatting dat de door de Inspecteur gestelde vragen onvoldoende door belanghebbende waren beantwoord en gelet op de volgens de Inspecteur aan de administratie van belanghebbende klevende gebreken, heeft de Inspecteur de informatiebeschikking aan belanghebbende gegeven. Deze beschikking behelst onder meer het volgende:
“(…)
De door u en uw boekhouder ter beschikking gestelde administratie en bescheiden zijn onvoldoende en/of vormen gebreken om tot de juiste omzetberekening te komen.
(…).
Het gaat om de volgende gebreken en geconstateerde feiten in de controleperiode:
- er is door u geen deugdelijke sluitende kasadministratie bijgehouden; zo zijn er verschillen aangetroffen tussen de financiële vastleggingen volgens het bijgehouden leerlingenbestand en het kasboek;
- de adviseur heeft in 2011 in de financiële administratie via het memoriaal correctieboekingen gemaakt; hierdoor werd alsnog een hogere omzet en meer verschuldigde omzetbelasting verantwoord, van ontvangsten die eerder kennelijk in privé contant zijn ontvangen; ook hieruit blijkt dat er door u geen deugdelijke kasadministratie werd gevoerd;
- er werden geen ontvangsten aangetroffen van gegeven theorielessen, terwijl u hiervoor wel kosten moet maken in de vorm van zaalhuur, reiskosten en verteer; uw verklaringen hieromtrent zijn niet aannemelijk;
- de door u gedane contante stortingen op de zakelijke bankrekening zijn volgens uw verklaring ontvangen leningen van familieleden; deze bedragen zijn niet afdoende onderbouwd, waardoor de herkomst van deze contante stortingen onduidelijk blijven;
- de in uw leerlingenbestand verantwoorde ontvangsten van de examengelden voor het praktijkexamen zijn aanzienlijk lager dan mag worden verwacht op grond van de datums dat praktijkexamens zijn afgelegd volgens ditzelfde leerlingenbestand; voor deze verschillen werd door u geen aannemelijke verklaring gegeven;
- voor de berekening van het privé-gebruik auto werd uitgegaan van onjuiste cataloguswaarden;
- van de leerlingen is geen leerlingenkaart in de administratie aangetroffen en de vorderingen van de leerlingen zijn ook niet anderszins in de administratie vastgelegd;
- op een lesauto (…) werd de BPM teruggevraagd, terwijl u volgens uw verklaring voldoende kennis had omtrent de regelgeving hieromtrent en u wist dat er niet werd voldaan aan de gestelde wettelijke eisen;
- (…)
- op uw privé-bankrekening zijn enkele ontvangsten aangetroffen, die ten onrechte niet in uw zakelijke administratie zijn opgenomen;
- de aangegeven omzet over de jaren 2009 tot en met 2011 wijkt substantieel af van een theoretische berekening op basis van de gegevens van het CBR;
de aangegeven omzet over de jaren 2009 tot en met 2011 wijkt substantieel af van een theoretische berekening op basis van een benadering vanuit de verreden kilometers.
(…)”.
Belanghebbende heeft op de informatiebeschikking gereageerd per brief van 25 juni 2013 en bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking.
Met dagtekening 10 januari 2014 heeft de Inspecteur uitspraak gedaan op het bezwaar tegen de informatiebeschikking. Hij is gedeeltelijk aan het bezwaar tegemoet gekomen, omdat belanghebbende met haar schrijven van 25 juni 2013 de in de brief van 6 mei 2013 gestelde vragen voldoende heeft beantwoord en daarmee aan de informatieverplichting van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) heeft voldaan. De Inspecteur heeft de informatiebeschikking gehandhaafd voor zover deze betrekking heeft op het niet voldoen aan de administratieve verplichtingen ingevolge artikel 52 van de AWR.
De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 16 oktober 2014 het beroep ongegrond verklaard, omdat naar het oordeel van de Rechtbank niet is voldaan aan de vereisten van artikel 52 van de AWR. Voorts heeft de Rechtbank geoordeeld dat belanghebbende, gelet op de gebreken in de administratie, geen nieuwe termijn wordt gegeven waarin alsnog aan de vereisten van artikel 52 AWR kan worden voldaan.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft de rechtmatigheid van de informatiebeschikking.
Belanghebbende is van mening dat de informatiebeschikking moet worden vernietigd, dan wel dat haar een termijn moet worden gegund om eventuele gebreken in de administratie te herstellen. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de informatiebeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.