Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-06-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2662, 14/00949 tot en met 14/00952

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-06-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2662, 14/00949 tot en met 14/00952

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
30 juni 2016
Datum publicatie
30 november 2016
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2016:2662
Zaaknummer
14/00949 tot en met 14/00952
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 52a

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft de Inspecteur in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2004 en 2005. Ten tijde van de ingebrekestellingen was de beslistermijn echter nog niet verstreken. De Inspecteur heeft een informatiebeschikking gegeven, zodat de beslistermijn is verlengd. Belanghebbendes stelling dat hij de in de informatiebeschikking opgenomen vragen heeft beantwoord en dat daarmee de beslistermijn voor het doen van uitspraken is beëindigd, wordt door het Hof verworpen. Zo de vragen al afdoende zijn beantwoord, daarmee is nog geen sprake van een in het tweede lid van artikel 52a van de AWR genoemde situatie dat de informatiebeschikking onherroepelijk is komen vast te staan of is vernietigd.

Een vernietiging dient te geschieden door de Inspecteur dan wel volgt vernietiging bij een rechterlijk oordeel.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 14/00949 tot en met 14/00952

Uitspraak op de hoger beroepen van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraken van Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 12 september 2014, nummers AWB 13/1994, 13/1995, 13/3492 en 13/3493, in de gedingen tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna te vermelden beroepen als bedoeld in artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Bij brief van 6 maart 2013 heeft belanghebbende de Inspecteur in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op de bezwaren tegen de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over de jaren 2004 en 2005. Op 3 april 2013 heeft belanghebbende vervolgens beroepen als bedoeld in artikel 6:12 Awb bij de Rechtbank ingediend (nummers 13/1994 en 13/1995). In de zaak 13/1994 heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44.

1.2.

Bij brief van 2 mei 2013 heeft belanghebbende de Inspecteur wederom in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op de bezwaren tegen de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2004 en 2005. Op 21 juni 2013 heeft belanghebbende vervolgens beroepen als bedoeld in artikel 6:12 Awb bij de Rechtbank ingediend (nummers 13/3492 en 13/3493). In de zaak 13/3492 heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44.

1.3.

De Rechtbank heeft de vier beroepen niet-ontvankelijk verklaard.

1.4.

Tegen deze uitspraken heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van deze beroepen is geen griffierecht geheven. De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 20 mei 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord als gemachtigde van belanghebbende, de heer [A] , advocaat te [plaats] , tot bijstand vergezeld van de heer [B] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C] en mevrouw [D] . Het hoger beroep is gelijktijdig behandeld met de hoger beroepszaken van belanghebbende en de Inspecteur bij het Hof geregistreerd onder de nummers 14/00946 tot en met 14/00948 en 14/01008.

1.6.

Aan het einde van deze zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaken de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 31 december 2009 een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2004 opgelegd. Bij brief van 21 januari 2010 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen deze navorderingsaanslag.

2.2.

Aan belanghebbende is met dagtekening 30 december 2010 een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2005 opgelegd. Bij brief van 24 december 2010 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen deze navorderingsaanslag.

2.3.

Na diverse correspondentie heeft belanghebbende de Inspecteur bij brief van 18 oktober 2012 verzocht om binnen vier weken uitspraak te doen op de bezwaren. Bij brief van 6 november 2012 (hierna: de eerste ingebrekestelling) heeft belanghebbende de Inspecteur in kennis gesteld dat hij bij de Rechtbank in beroep zal gaan als op 16 november 2012 nog geen uitspraken op bezwaar zijn gedaan.

2.4.

De Inspecteur heeft met dagtekening 7 november 2012 een informatiebeschikking gegeven in verband met de behandeling van de bezwaarschriften met betrekking tot de navorderingaanslagen IB/PVV over de jaren 2004 en 2005 (en 2006). Belanghebbende heeft bij brief van 11 december 2012 bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking.

2.5.

Op 6 december 2012 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren (kenmerken Rechtbank: 12/6718 en 12/6719). De Rechtbank heeft bij uitspraken als bedoeld in artikel 8:54 Awb de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat de ingebrekestellingen van 6 november 2012 prematuur waren. Het tegen die uitspraken gedane verzet heeft de Rechtbank ongegrond verklaard. De Hoge Raad (kenmerk 13/04407) heeft de hiertegen ingestelde beroepen in cassatie ongegrond verklaard.

2.6.

Belanghebbende heeft de Inspecteur bij brief van 6 maart 2013 (hierna: de tweede ingebrekestelling) wederom in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen 2004 en 2005. Op 3 april 2013 heeft belanghebbende beroepen ingesteld bij de Rechtbank (kenmerken 13/1994 en 13/1995).

2.7.

Bij brief van 18 april 2013 heeft belanghebbende gereageerd op het voornemen van de Inspecteur tot afwijzing van het bezwaar tegen de informatiebeschikking.

2.8.

Belanghebbende heeft de Inspecteur bij brief van 2 mei 2013 (hierna: de derde ingebrekestelling) wederom in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen 2004 en 2005. Op 21 juni 2013 heeft belanghebbende beroepen ingesteld bij de Rechtbank (kenmerken 13/3492 en 13/3493).

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is:

I. Zijn de bij de Rechtbank op 3 april 2013 en 21 juni 2013 ingediende beroepen voortijdig ingediend en deswege niet-ontvankelijk?

II. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn?

Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot toekenning van een dwangsom op grond van artikel 4:17 Awb en hij verzoekt het Hof de Inspecteur te gelasten alsnog uitspraken op bezwaar te doen, op straffe van een dwangsom. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing