Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-06-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2686, 15/01041

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-06-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2686, 15/01041

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
30 juni 2016
Datum publicatie
28 september 2016
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2016:2686
Zaaknummer
15/01041

Inhoudsindicatie

Het Hof vernietigt de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting, omdat de heffingsambtenaar naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende niet onverwijld en ononderbroken handelingen heeft verricht die zijn gericht op het betalen van de verschuldigde belasting.

Belanghebbende is tijdens het (hoger) beroep bijgestaan door haar - niet van tafel en bed gescheiden - echtgenoot. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat deze rechtsbijstand op zakelijke basis heeft plaatsgevonden, zodat voor het (hoger) beroep geen kostenvergoeding wegens een door een derde verleende beroepsmatige bijstand wordt toegekend (vgl. Hoge Raad 19 oktober 2012, nr. 11/04773, ECLI:NL:HR:2012:BY0531). De kosten die zijn verbonden aan de door een kantoorgenoot van belanghebbendes echtgenoot verleende rechtsbijstand gedurende de bezwaarfase komen wél voor vergoeding in aanmerking.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/01041

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 24 juli 2015, nummer AWB 15/921, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting, aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag).

De zitting heeft plaatsgehad op 16 juni 2016 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , advocaat te [B] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, mevrouw [C] .

Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 30 juni 2016, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

Het Hof:

-

verklaart het hoger beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;

-

verklaart het tegen de uitspraak van de Heffingsambtenaar ingestelde beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak van de Heffingsambtenaar;

-

vernietigt de naheffingsaanslag parkeerbelasting;

-

gelast dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 168 vergoedt, en

-

veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het bezwaar aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op, in totaal, € 246.

Gronden

Ten aanzien van het geschil

1. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Het geschil spitst zich in het bijzonder toe op de vraag of belanghebbende, door na aanvang van het parkeren een slagerij binnen te lopen, onverwijld en ononderbroken handelingen heeft verricht die zijn gericht op het betalen van parkeerbelasting.

Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat zij zich niet langer op het standpunt stelt dat het mandaat van de Heffingsambtenaar te onbepaald, en derhalve ongeldig, is. Belanghebbende heeft ter zitting eveneens verklaard dat zij zich niet langer op het standpunt stelt dat er sprake is van schending van artikel 6 EVRM.

2. Belanghebbende heeft op 15 januari 2015 om 17:14 uur haar auto geparkeerd aan de Gemullehoekenweg te Oisterwijk. Niet in geschil is dat de desbetreffende locatie is aangewezen als een plaats waar op dat tijdstip uitsluitend tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. De parkeercontroleur heeft belanghebbende met haar dochtertje zien uitstappen en een op enkele meters van de parkeerplek gelegen slagerij zien binnenlopen. Om 17:14:43 uur heeft de parkeercontroleur geconstateerd dat belanghebbende niet over een geldige parkeerkaart dan wel parkeervergunning beschikte en dat belanghebbendes auto evenmin was aangemeld voor gsm-parkeren. De parkeercontroleur heeft om 17:16 uur de naheffingsaanslag opgelegd. Om 17:15:28 uur is belanghebbendes auto succesvol aangemeld voor gsm-parkeren.

3. Belanghebbende heeft geloofwaardig verklaard dat het bord, waarop het voor het gsm-parkeren benodigde zonenummer is vermeld, vanuit de auto niet goed zichtbaar dan wel leesbaar is. Omdat het een donkere, koude en regenachtige dag betrof, heeft belanghebbende haar 7-jarig dochtertje uit het zitje op de achterbank gehaald en is zij vervolgens de slechts op enkele meters van de parkeerplaats verwijderde slagerij binnengelopen. Belanghebbende heeft verklaard dat het bord met het zonenummer vanuit de slagerij wél leesbaar was, dat zij onverwijld is gestart met het invoeren van de gegevens in de betaald parkeren app en dat zij tussendoor geen andere handelingen heeft verricht. Belanghebbende heeft onder verwijzing naar een uitspraak van Hof Den Haag van 7 december 2011 (ECLI:NL:GHSGR:2011:BU9232) gesteld dat het aanmelden voor gsm-parkeren ongeveer 30 seconden vergt.

4. De Heffingsambtenaar concludeert, uitgaande van de onder 3 vermelde 30 seconden voor het aanmelden van gsm-parkeren en het feit dat belanghebbende de auto om 17.15:28 uur succesvol heeft aangemeld, dat belanghebbende om 17.14:58 uur is aangevangen met aanmelden. Tussen het tijdstip waarop belanghebbende heeft geparkeerd, 17:14 uur, en het tijdstip waarop met aanmelden is aangevangen, 17.14:58 uur, is bijna één minuut verstreken, aldus de Heffingsambtenaar. Gegeven het feit dat de plek waar de auto geparkeerd stond slechts enkele meters van de slagerij is gelegen, acht de Heffingsambtenaar het niet aannemelijk dat belanghebbende na het verlaten van de auto onmiddellijk is aangevangen met uitvoeringshandelingen gericht op het voldoen van parkeerbelasting, omdat die wandeling in dat – onwaarschijnlijke - geval één minuut geduurd zou hebben.

5. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende haar auto om 17.14 uur heeft geparkeerd. Door geen der partijen is evenwel het precieze tijdstip vastgesteld. Uitgaande van de aanmelding om 17.15:28 uur en de door partijen veronderstelde aanmeldtijd van 30 seconden, heeft belanghebbende dus ergens tussen 17.14:00 uur en 17.14:58 uur geparkeerd. In de tijd tussen het parkeren en het aanvangen met aanmelden voor gsm-parkeren is belanghebbende uitgestapt, is zij om de auto gelopen, heeft zij haar dochtertje uit het zitje op de achterbank gehaald, heeft zij waarschijnlijk de auto afgesloten, en is zij met haar dochtertje naar de slagerij gelopen. Voor die handelingen heeft belanghebbende maximaal 58 seconden de tijd gehad, maar wellicht ook minder tijd (indien na 17.14.00 uur is geparkeerd). Die tijdspanne is naar het oordeel van het Hof dermate kort, dat niet aannemelijk is dat belanghebbende niet onverwijld en ononderbroken handelingen heeft verricht die zijn gericht op het betalen van parkeerbelasting. Dat belanghebbende met haar dochtertje naar de slagerij is gelopen om zich aldaar aan te melden, betekent, vanwege de korte afstand tot de slagerij en mede gegeven het feit dat het donker en koud was en het regende, naar het oordeel van het Hof niet dat niet onverwijld is aangevangen met het verrichten van handelingen die zijn gericht op het betalen van parkeerbelasting. De conclusie van het Hof is dan ook dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan belanghebbende is opgelegd.

6. Belanghebbende heeft tijdens de bezwaarfase en in (hoger) beroep verzocht om een kostenvergoeding overeenkomstig het Besluit Proceskosten Bestuursrecht (hierna: Bpb). Belanghebbende heeft zich in (hoger) beroep laten vertegenwoordigen door [A] , als advocaat verbonden aan [D] , en tevens echtgenoot van belanghebbende.

7. Vooropgesteld moet worden dat de zojuist genoemde familierelatie niet belet dat de advocaat als derde wordt aangemerkt. Die familierelatie hoeft evenmin aan het beroepsmatige karakter van de verleende rechtsbijstand in de weg te staan, met dien verstande dat als de rechtsbijstand wordt verleend door een persoon die behoort tot het huishouden van belanghebbende in beginsel moet worden aangenomen dat deze niet op zakelijke basis is verleend en daarom niet kan gelden als beroepsmatig verleend (vgl. Hoge Raad 19 oktober 2012, nr. 11/04773, ECLI:NL:HR:2012:BY0531, BNB 2012/317). Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de door haar – niet van tafel en bed gescheiden – echtgenoot verleende rechtsbijstand op zakelijke basis heeft plaatsgevonden. Belanghebbende heeft, zonder nadere onderbouwing, niet aannemelijk gemaakt dat op haar een verplichting rust of zal komen te rusten om kosten ter zake van de verleende rechtsbijstand te voldoen. Het tijdens de procedure bij de Rechtbank overgelegde “concept declaratie specificatie” maakt dit niet anders. De kosten die zijn verbonden aan de door een kantoorgenoot van belanghebbendes echtgenoot verleende rechtsbijstand gedurende de bezwaarfase komen wél voor vergoeding in aanmerking.

Ten aanzien van het griffierecht

8. Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 45 respectievelijk € 123, in totaal € 168, te vergoeden.

Ten aanzien van de kosten van het bezwaar en de proceskosten

9. Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een vergoeding in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.

10. Het Hof stelt de kosten van het bezwaar, mede gelet op het bepaalde in het Bpb, op 1 punt (bezwaarschrift) x € 246 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 246. Niet gebleken is dat er een hoorzitting heeft plaatsgevonden.

11. Hoewel het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten in verband met de behandeling van het (hoger) beroep bij de bestuursrechter als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op het onder 6 en 7 overwogene is er in (hoger) beroep geen sprake van kosten als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van het Bpb. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Bpb heeft gemaakt.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus gedaan door P.A.M. Pijnenburg, voorzitter, A.J. Kromhout en H.J. Cosijn, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van E.J.M. Bohnen, griffier, in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2016.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 1 juli 2016

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH

‘s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

  1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

  2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.