Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-07-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:3115, 15/00512

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-07-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:3115, 15/00512

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
14 juli 2016
Datum publicatie
30 november 2016
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2016:3115
Zaaknummer
15/00512

Inhoudsindicatie

Het Hof stelt, nu noch de Heffingsambtenaar noch belanghebbende de door hem respectievelijk haar verdedigde waarden van de onroerende zaken (kantoorpanden) aannemelijk hebben gemaakt, de waarden in goede justitie vast op respectievelijk € 2.000.000 en € 4.000.000.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/00512

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 12 februari 2015, nummers SHE 14/2183 en SHE 14/2965, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende de in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) aan belanghebbende gezonden beschikkingen, waarbij de waarde van de onroerende zaken [a-straat] 1 en 5 te [A] (hierna: de onroerende zaken) per de peildatum 1 januari 2013 zijn vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 (hierna: de beschikkingen) en de tegelijkertijd aan belanghebbende ter zake van deze onroerende zaken opgelegde aanslagen in de onroerende zaakbelastingen voor het jaar 2014.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 30 juni 2016 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [B] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [C] , bijgestaan door de heer [D] , taxateur.

Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 14 juli 2016, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

Het Hof

-

verklaart het hoger beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht;

-

verklaart het tegen de uitspraken van de Heffingsambtenaar ingestelde beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraken van de Heffingsambtenaar;

-

vermindert de vastgestelde waarde van de onroerende zaak [a-straat] 1 te [A] per de peildatum 1 januari 2013 tot € 2.000.000 en verlaagt de aanslag in de onroerende zaakbelastingen voor het jaar 2014 overeenkomstig;

-

vermindert de vastgestelde waarde van de onroerende zaak [a-straat] 5 te [A] per de peildatum 1 januari 2013 tot € 4.000.000 en verlaagt de aanslag in de onroerende zaakbelastingen voor het jaar 2014 overeenkomstig;

-

gelast dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 497 vergoedt; en

-

veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 520.

Gronden

Ten aanzien van het geschil

1. Op grond van artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ, moet de waarde van een onroerende zaak worden bepaald op de waarde, die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij geldt voor het tijdvak 2014 als waardepeildatum 1 januari 2013.

2. De methoden waarmee de waarde in het economische verkeer wordt bepaald, zijn vastgesteld in artikel 17 van de Wet WOZ in samenhang met de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen woningen en niet-woningen. Het complex aan regels bepaalt dat bij de vaststelling van de waarde in het economische verkeer van niet-woningen de volgende methoden kunnen worden gebruikt:

-

huurwaardekapitalisatiemethode,

-

vergelijkingsmethode op basis van systematische vergelijking met onroerende zaken waarvan marktgegevens beschikbaar zijn, en

-

discounted-cashflowmethode.

3. Het Hof is met belanghebbende van oordeel dat de kennelijke opvatting van de Rechtbank dat een kantoorobject altijd gewaardeerd moet worden aan de hand van de huurwaardekapitalisatiemethode, onjuist is. Het uitgangspunt van artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ, is en blijft de waarde in het economische verkeer en de gekozen methode is slechts een alternatief om die waarde te kunnen bepalen. De gegevens die aan de berekening van de huurwaardekapitalisatiefactor ten grondslag liggen, moeten wel aantoonbaar zijn. De Heffingsambtenaar dient derhalve de waardeberekening te onderbouwen en inzichtelijk te maken met daadwerkelijk gerealiseerde marktgegevens.

4. De Heffingsambtenaar, op wie de bewijslast rust van de juistheid van de in geschil zijnde waarden van de onroerende zaken, beroept zich ter onderbouwing van de in hoger beroep door hem verdedigde waarden van € 2.664.000 ( [a-straat] 1) en € 5.102.000 ( [a-straat] 5) op het taxatierapport van de taxateur [E] van 1 juli 2015. Belanghebbende heeft gemotiveerd gesteld dat de door de Heffingsambtenaar bij de vaststelling van de huurwaardekapitalisatiefactor gehanteerde, rond de peildatum verkochte referentieobjecten niet vergelijkbaar zijn met de onroerende zaken en voorts dat de door de Heffingsambtenaar gehanteerde huurprijzen niet altijd stroken met de feitelijk voor de referentieobjecten betaalde huurprijzen, waardoor de door de Heffingsambtenaar toegepaste kapitalisatiefactor van 11,3 te hoog is. Alsdan rust op de Heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken, dat door hem gehanteerde marktgegevens bruikbaar zijn.

5. Naar het oordeel van het Hof zijn de door de Heffingsambtenaar aangedragen referentieobjecten onvoldoende vergelijkbaar met de onroerende zaken om als basis te dienen voor de berekening van de huurwaardekapitalisatiefactor en daarmee voor de berekening van de waarden van de onroerende zaken. Het referentieobject Beemdstraat 8 t/m 14, verkocht in een dalende markt in verhuurde staat op 1 december 2011 voor € 2.000.000, is, anders dan de onroerende zaken, gelegen buiten het centrum, heeft een geheel andere bouwstijl en uitstraling dan de onroerende zaken, en heeft slechts een oppervlakte van 1.028 m2, met 21 parkeerplaatsen, terwijl de onroerende zaken een oppervlakte hebben van respectievelijk 1.523 m2, met slechts 15 parkeerplaatsen ( [a-straat] 1), en 2.948 m2, met 25 parkeerplaatsen ( [a-straat] 5). Het referentieobject [b-straat] 17 met 2.080 m2 oppervlakte, verkocht op 19 juli 2012 voor € 1.850.000, is een gedateerd pand uit de jaren vijftig met een geheel andere bouwstijl en uitstraling dan de onroerende zaken en reeds daarom niet bruikbaar.[c-straat] 131, met 1.442 m2 oppervlakte, op 31 maart 2014 in verhuurde staat verkocht voor € 1.725.000, is anders dan de onroerende zaken gelegen buiten het centrum en heeft een geheel andere bouwstijl en uitstraling dan de onroerende zaken. Voorts vormt de bij de verkoop behaalde prijs van dit object naar het oordeel van het Hof eerder een aanwijzing dat de door de Heffingsambtenaar verdedigde waarde van de onroerende zaken te hoog is.[d-straat] 10 acht het Hof evenmin bruikbaar nu het een volumineus kantorenpand uit de jaren zestig betreft, met een oppervlakte van 11.100 m2, met een geheel andere bouwstijl dan de onroerende zaken, dat bovendien in mei 2011 verkocht is op basis van een 9-jarige huurovereenkomst met de gemeente [A] van € 2.200.000 per jaar (vergelijk HR 25 april 2014, nr. 13/04068, ECLI:NL:HR:2014:982, BNB 2014/169).

Het Hof is van oordeel dat de Heffingsambtenaar met de door hem aangedragen verkooptransacties de huurwaardekapitalisatiefactor van 11,3 niet aannemelijk heeft gemaakt. De onderlinge verschillen tussen de onroerende zaken en deze referentieobjecten zijn naar het oordeel van het Hof dermate groot, dat de voor die referentieobjecten gerealiseerde verkoopprijzen geen of althans onvoldoende steun bieden aan de door de taxateur gehanteerde huurwaardekapitalisatiefactor en daarmee aan de door de Heffingsambtenaar verdedigde waarden.

6. Het Hof komt derhalve tot het oordeel dat de Heffingsambtenaar de door hem in hoger beroep verdedigde waarden van de onroerende zaken niet aannemelijk heeft gemaakt.

7. Belanghebbende beroept zich ter onderbouwing van de door haar in hoger beroep verdedigde waarden van € 1.579.786 ( [a-straat] 1) en € 3.025.479 ( [a-straat] 5) op het taxatierapport van de taxateur [F] , verbonden aan [G] B.V. te [A] , van 21 januari 2015. Weliswaar resulteert dit taxatierapport in waarden per 1 januari 2013 van € 1.612.050 ( [a-straat] 1) en € 3.272.950 ( [a-straat] 5), doch uitgaande van de door de Rechtbank vastgestelde lagere huurwaarden per m2 van het kantoor en van de parkeerplaatsen, dan waarmee belanghebbendes taxateur heeft gerekend, concludeert belanghebbende in haar hoger beroepschrift tot lagere waarden. Belanghebbende komt aan de hand van de door haar aangedragen marktgegevens tot een kapitalisatiefactor van 6,7.

8. Belanghebbende gaat bij haar waardeberekening derhalve eveneens uit van de huurwaardekapitalisatiemethode, doch stelt dat zij dit uitsluitend doet om aan te tonen dat de waardeberekening van de Heffingsambtenaar ook uitgaande van die methode niet juist is. In wezen verdedigt belanghebbende de toepassing van de vergelijkingsmethode. Die methode, waarvan de huurwaardekapitalisatiemethode een variant vormt, is zoals reeds hiervoor onder 2 overwogen, een toegestane methode van waardebepaling. Naar het oordeel van het Hof zijn de referentieobjecten, die ter onderbouwing zijn opgenomen in het taxatierapport van belanghebbende, echter eveneens onvoldoende vergelijkbaar met de onroerende zaken. Het gaat hierbij om [H] 120-159 (een volumineus kantorenpand van 11.526 m2, gelegen buiten het centrum), [e-straat] 2, [f-straat] 39, [g-straat] 72-74 en [c-straat] 77 (alle gelegen buiten het centrum en met een geheel andere bouwstijl en uitstraling). Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt dat zij met de verschillen tussen de referentieobjecten en de onroerende zaken voldoende rekening heeft gehouden.

9. Het Hof acht om deze reden de door belanghebbende in hoger beroep bepleite waarden evenmin aannemelijk gemaakt.

10. Nu zowel de Heffingsambtenaar als belanghebbende de door hen verdedigde waarden van de onroerende zaken niet aannemelijk hebben gemaakt, zal het Hof de waarden in goede justitie vaststellen. Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, stelt het Hof de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 1 op de waardepeildatum 1 januari 2013 in goede justitie vast op € 2.000.000 en de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 5 op € 4.000.000.

Slotsom

11. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht. Het Hof zal het beroep gegrond verklaren, de uitspraken van de Heffingsambtenaar vernietigen en de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 1 te [A] vaststellen op € 2.000.000 en van de onroerende zaak [a-straat] 5 te [A] op € 4.000.000, met dienovereenkomstige vermindering van de aanslagen in de onroerende zaakbelastingen.

Ten aanzien van het griffierecht

12. Nu de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, wordt vernietigd, dient de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 497 te vergoeden.

Ten aanzien van de proceskosten

13. Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een vergoeding in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

14. Belanghebbende heeft deze kosten ter zitting beperkt tot een tegemoetkoming in de kosten van het door [G] B.V. op 21 januari 2015 uitgebrachte taxatierapport, en wel conform de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties van 8 januari 2013. De Heffingsambtenaar heeft ter zitting verklaard daarmee in te stemmen.

15. Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op € 520 (8 uren x € 65 per uur).

Slot

16. Gelet op al het vorenoverwogene moet worden beslist als bovenvermeld.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus gedaan door J. Swinkels, voorzitter, V.M. van Daalen-Mannaerts en A.C.J. Viersen, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier, in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2016.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 20 juli 2016

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ‘s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

  1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

  2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.