Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-07-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:3122, 15/00020
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-07-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:3122, 15/00020
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 21 juli 2016
- Datum publicatie
- 1 december 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2016:3122
- Zaaknummer
- 15/00020
Inhoudsindicatie
In geschil is de aanslag erfbelasting ter zake van de verkrijging door belanghebbende van de nalatenschap van zijn vader. Het Hof is van oordeel dat de overschrijding van de hogerberoepstermijn niet aan belanghebbende is toe te rekenen en verklaart het hoger beroep van belanghebbende ontvankelijk. De woning moet in aanmerking worden genomen naar de WOZ-waarde. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn vader een schuld aan hem had. Ten slotte heeft belanghebbende geen recht op een vergoeding van immateriële schade.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/00020
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 19 november 2014, nummer AWB 14/3733, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen aanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is ter zake van een belaste verkrijging van € 136.323 ten gevolge van het overlijden van [A] in het jaar 2011 een aanslag erfbelasting opgelegd van € 15.393 (hierna: de aanslag). Daarbij is bij beschikking € 90 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar de aanslag en de heffingsrentebeschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 30 juni 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [B] en [C] .
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Op 25 september 2011 is de vader van belanghebbende, [A] (hierna: erflater), overleden. In het testament van erflater zijn belanghebbende en zijn broer [D] ) en zijn zus ( [E] ) - ieder voor een gelijk deel - tot erfgenaam benoemd. Bij het testament is de zus van belanghebbende benoemd tot executeur-testamentair.
Tot de nalatenschap behoort de woning gelegen aan de [a-straat] 28 te [F] (hierna: de woning). De waarde van de woning is ingevolge de Wet waardering onroerende zaken voor het kalenderjaar 2011, naar de waardepeildatum 1 januari 2010, vastgesteld op € 723.500 (hierna: WOZ-waarde).
De executeur-testamentair heeft namens de erfgenamen aangifte erfbelasting (hierna: de aangifte) gedaan. De aangifte is op 19 juli 2012 bij de Inspecteur binnengekomen en de nalatenschap is als volgt berekend:
€ €
Woning (conform WOZ-waarde) 723.500
Banktegoeden 17.740
Vorderingen en teruggaven 3.629
744.869
Overbedelingsschuld -264.783
Saldo 480.086
Met dagtekening 21 augustus 2012 is de aanslag opgelegd, waarbij de in de aangifte vermelde baten zijn gevolgd, maar de overbedelingsschuld is verhoogd naar € 278.558.
De woning is op 31 augustus 2012 verkocht voor € 575.000.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is in beroep gekomen bij de Rechtbank.
De Rechtbank heeft op 25 augustus 2014 het verweerschrift van de Inspecteur ontvangen.
De griffier van de Rechtbank heeft bij brief van 8 september 2014 aan belanghebbende, geadresseerd p/a [G] , [H] 4 134, [postcode] [J] , een kopie van het verweerschrift toegestuurd.
Belanghebbende is bij aangetekende brief van 3 oktober 2014 uitgenodigd voor een zitting van de Rechtbank op 5 november 2014. Deze uitnodiging is gestuurd naar het in 2.9 vermelde adres te [J] .
Belanghebbende heeft bij brief van 13 oktober 2014, ontvangen door de Rechtbank op 20 oktober 2014, geschreven, voor zover van belang:
“Naar aanleiding van het telefonisch onderhoud, welke ik met uw collega heb gevoerd, ontvangt u van mij onze adressen voor het opsturen van het Verweerschrift.
Vanaf medio oktober van elk jaar tot medio mei van elk jaar:
[b-straat] 47,
[K] ,
[L] ,
[M] ,
Espana
(…).
Vanaf medio 2015 verwacht ik dat het recent aangekochte renovatiehuis, gelegen aan de [c-straat] 80, [0000] [woonplaats] (B), bewoonbaar opgeleverd zal worden. Dit is in ieder geval ons op termijn ons woon- en correspondentieadres.
Ik verzoek u het verweerschrift op te sturen en een zitting vanaf eind mei 2015 te plannen.”
De griffier van de Rechtbank heeft bij brief van 22 oktober 2014 aan belanghebbende, geadresseerd aan het in 2.11 genoemde adres te Spanje, geschreven, voor zover van belang:
“U hebt de rechtbank verzocht om uitstel van de behandeling van het beroep op de zitting van woensdag 5 november 2014.
Uw verzoek is afgewezen. De rechtbank verleent alleen in uitzonderlijke omstandigheden uitstel. U stelt in uw brief dat u elk jaar vanaf medio oktober tot en met mei in Spanje verblijft. De rechtbank maakt uit deze brief op dat u het verblijf in het buitenland opvoert als reden voor uitstel van de zitting. Deze reden kan echter niet gezien worden als een uitzonderlijke omstandigheid. De behandeling van het beroep zal daarom niet worden uitgesteld …”
De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 19 november 2014 onder meer het volgende geoordeeld:
“Belanghebbende is ter zitting niet verschenen en heeft voorafgaand aan de zitting, bij brief van 13 oktober 2014, de rechtbank verzocht om een zitting te plannen vanaf mei 2015. Deze brief is, gelet op de inhoud, een reactie op de door belanghebbende ontvangen uitnodiging voor de zitting. De rechtbank heeft deze brief opgevat als een verzoek om uitstel daarvan. De rechtbank heeft het uitstelverzoek vervolgens afgewezen. Bij een uitstelverzoek dient het belang van belanghebbende om persoonlijk bij het onderzoek aanwezig te zijn, te worden afgewogen tegen het procesbelang van de voortgang van het beroep. In dit geval heeft belanghebbende aangegeven dat hij voorlopig tot eind mei 2015 niet in de gelegenheid is om een zitting bij te wonen. Honorering van het uitstelverzoek zou daarom hebben geleid tot langdurige aanhouding van de onderhavige zaak. Gelet hierop heeft de rechtbank, na afweging van alle belangen, het procesbelang van de voortgang van het beroep daarom nu zwaarwegender geacht.”
De uitspraak is op 26 november 2014 naar belanghebbende verzonden, geadresseerd aan het in 2.11 genoemde adres te Spanje. Belanghebbende heeft de uitspraak begin december 2014 ontvangen.
De griffier van de Rechtbank heeft bij brief van 5 december 2014 aan belanghebbende, geadresseerd aan het in 2.11 genoemde adres te Spanje, geschreven, voor zover van belang:
“Op uw verzoek zend ik u nogmaals het verweerschrift toe.”
Belanghebbende heeft deze brief op 16 december 2014 ontvangen.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft de vragen of voor de woning moet worden uitgegaan van de waarde in het economische verkeer (belanghebbende) of de WOZ-waarde (Inspecteur), of er sprake is van een rechtens afdwingbare schuld van erflater aan belanghebbende en of belanghebbende in aanmerking komt voor een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Belanghebbende is van mening dat de tweede en derde vraag bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Tussen partijen is – na de zitting van het Hof – niet meer in geschil dat kosten voor terugbetaling van de borg en doorhaling in de registers (respectievelijk € 1.250 en € 425) niet in mindering kunnen worden gebracht op de nalatenschap. Partijen zijn het er verder over eens dat op de nalatenschap wel € 3.629 wegens begrafeniskosten in mindering komt.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de aanslag naar een belaste verkrijging van € 30.283. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de aanslag naar een belaste verkrijging van € 135.113.