Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-07-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:3313, 15/00961

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-07-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:3313, 15/00961

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
28 juli 2016
Datum publicatie
2 december 2016
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2016:3313
Zaaknummer
15/00961

Inhoudsindicatie

Belanghebbende tekent op 22 mei 2014 bezwaar aan tegen de beschikking WOZ-2014 met dagtekening 31 maart 2014. Belanghebbende stelt de beschikking pas op 14 april 2014 te hebben ontvangen. De Heffingsambtenaar acht belanghebbende wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk in zijn bezwaar.

Het Hof is van oordeel dat hetgeen de Heffingsambtenaar heeft aangevoerd geen uitsluitsel geeft over de datum waarop de Heffingsambtenaar de beschikking daadwerkelijk aan PostNL heeft aangeboden. Daarbij komt dat ook al zou de Heffingsambtenaar er in slagen aannemelijk te maken dat de beschikking tijdig aan PostNL is aangeboden, dit nog steeds geen uitsluitsel geeft over het moment waarop de beschikking door belanghebbende is ontvangen. Het digitaal beschikbaar stellen van de beschikking acht het Hof voorts geen wettelijke vorm van bekendmaking als bedoeld in artikel 3:41 van de Awb.

Het Hof acht hetgeen belanghebbende heeft verklaard omtrent het tijdstip van ontvangst van de beschikking geloofwaardig. Belanghebbende is ontvankelijk in zijn bezwaar.

Uitspraak

Team belastingrecht

Enkelvoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/00961

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van Sabewa Zeeland,

hierna: de Heffingsambtenaar,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 12 juni 2015, nummer BRE 15/160, in het geding tussen

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en

de Heffingsambtenaar,

betreffende de in het kader van de Wet waardering onroerende zaken aan belanghebbende gezonden beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 1, [postcode] te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) per de peildatum 1 januari 2013 is vastgesteld op € 481.000 voor het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 (hierna: de beschikking) en de tegelijkertijd aan belanghebbende ter zake van deze onroerende zaak opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelasting voor het jaar 2014 (hierna: de aanslag).

De zitting heeft plaatsgehad op 14 juli 2016 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [A] .

Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 28 juli 2016, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

Het Hof

- verklaart het hoger beroep ongegrond;

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;

- bepaalt dat door tussenkomst van de griffier van de Heffingsambtenaar ter zake van het door hem ingestelde hoger beroep een griffierecht wordt geheven van € 497, en

- veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op, in totaal, € 307,52.

Gronden

Ten aanzien van het geschil

1. In geschil is of belanghebbende tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de beschikking en de gelijktijdig opgelegde aanslag. De Heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de op 31 maart 2014 gedagtekende beschikking en aanslag tijdig en op de juiste wijze bekend zijn gemaakt aan belanghebbende, zodat de bezwaartermijn op 1 april 2014 is aangevangen en is geëindigd op 12 mei 2014. Daar belanghebbendes bezwaar tegen de beschikking en aanslag pas op 22 mei 2014 door de Heffingsambtenaar is ontvangen, acht de Heffingsambtenaar belanghebbende niet-ontvankelijk in diens bezwaar. Belanghebbende stelt de beschikking en aanslag eerst op 14 april 2014 te hebben ontvangen en stelt zich op het standpunt dat hij met zijn schrijven van 22 mei 2014 tijdig bezwaar heeft gemaakt. De Heffingsambtenaar acht het onaannemelijk dat belanghebbende de beschikking en aanslag pas op 14 april 2014 heeft ontvangen, zoals belanghebbende stelt, daar belanghebbende die stelling pas heeft ingenomen nadat het verweerschrift door de Heffingsambtenaar bij de Rechtbank is ingediend. In hoger beroep is tussen partijen niet langer in geschil dat, in het geval het Hof van oordeel is dat belanghebbende ontvankelijk is in zijn bezwaar, de WOZ-waarde van de onroerende zaak € 300.000 dient te bedragen.

2. In artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat een besluit - waaronder te begrijpen de beschikking en aanslag - pas in werking treedt nadat dat besluit (op de voorgeschreven wijze aan de belanghebbende) is bekendgemaakt. Artikel 3:41 van de Awb bepaalt dat besluiten die zijn gericht tot één of meer belanghebbenden worden bekendgemaakt door toezending of uitreiking. Met toezending wordt terpostbezorging bedoeld. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 van de Awb) en deze termijn vangt aan op de dag na die van de dagtekening van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van de dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking (artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen (artikel 6:9 van de Awb).

3. Belanghebbende heeft gemotiveerd betwist dat hij de beschikking en aanslag op 31 maart 2014 dan wel eerder heeft ontvangen. Op de Heffingsambtenaar rust in dat geval de bewijslast aangaande feiten en omstandigheden die het oordeel rechtvaardigen dat de bezwaartermijn op 1 april 2014 is aangevangen (Hoge Raad 12 januari 2007, nr. 42.739, ECLI:NL:HR:2007:AZ5902, BNB 2007/99). De Heffingsambtenaar is hierin naar het oordeel van het Hof niet geslaagd. Hetgeen de Heffingsambtenaar heeft aangevoerd in zijn beroepschrift en ter zitting geeft geen uitsluitsel over de datum waarop de Heffingsambtenaar de beschikking en aanslag daadwerkelijk aan PostNL heeft aangeboden. Het Hof weegt in haar oordeel mee dat uit de processtukken blijkt dat er binnen de organisatie van Sabewa Zeeland tot en met het jaar 2014 problemen speelden welke onder andere hebben geleid tot foutieve aanslagen en grote achterstanden en dat de Heffingsambtenaar - althans Sabewa Zeeland - heeft erkend dat deze problemen pas vanaf het (belasting)jaar 2015 grotendeels waren opgelost. En zelfs al zou moeten worden aangenomen dat de Heffingsambtenaar de beschikking en aanslag tijdig aan PostNL heeft aangeboden, dan dient de onzekerheid omtrent de datum waarop belanghebbende de beschikking en aanslag heeft ontvangen, naar het oordeel van het Hof voor rekening en risico van de Heffingsambtenaar te komen, mede in acht genomen het gegeven dat de Heffingsambtenaar er voor heeft gekozen de beschikking en aanslag niet aangetekend naar belanghebbende te versturen.

4. Dat belanghebbende pas nadat het verweerschrift door de Heffingsambtenaar bij de Rechtbank was ingediend heeft gesteld dat hij de beschikking en aanslag eerst op 14 april 2014 heeft ontvangen, doet - anders dan de Heffingsambtenaar meent - aan het vorenstaand oordeel van het Hof niet af. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij de datum waarop hij de beschikking en aanslag heeft ontvangen op de envelop heeft genoteerd, en dat die datum 14 april 2014 betreft. Voorts heeft belanghebbende ter zitting verklaard dat hij zich aanvankelijk in het geheel niet heeft bekommerd over de vraag of het bezwaarschrift al dan niet tijdig is ingediend, maar dat hij enkel aandacht heeft besteed aan de hoogte van de beschikte waarde en de ter zake verschuldigde belasting. Dat belanghebbende enkel aandacht had voor de beschikte waarde, en niet voor de ontvankelijkheid, volgt onder andere uit het beroepschrift, gedateerd 7 januari 2015, alwaar belanghebbende, voor zover te dezen van belang, schrijft:

“Geachte

Hierbij wil ik bezwaar maken tegen opgelegde woz waarde.

De woning is nog in aanbouw.”

en uit het aanvullend beroepschrift van 17 januari 2015, alwaar belanghebbende, voor zover te dezen van belang, schrijft:

“Geachte

De woning is nog in aanbouw en nog niet voorzien van een vaste trap, electra, water, cv

De woning word door mij zelf in vrije tijd gebouwd wat resulteerd in een langere bouwtijd”.

Eerst na kennisname van het verweerschrift in eerste aanleg heeft belanghebbende zich gerealiseerd en begrepen dat de ontvankelijkheid van zijn bezwaar kennelijk een probleem vormde en heeft hij voor het eerst gesteld dat de beschikking en aanslag pas op 14 april 2014 zijn ontvangen. Het Hof acht hetgeen belanghebbende ter zitting heeft verklaard omtrent het tijdstip van ontvangst van de beschikking en de aanslag en het late tijdstip waarop hij zich heeft uitgelaten over de ontvankelijkheid geloofwaardig. Daarbij neemt het Hof in ogenschouw dat belanghebbende op fiscaal terrein een leek is, hetgeen het Hof meent te kunnen afleiden uit de door belanghebbende geproduceerde stukken van het geding en uit hetgeen belanghebbende ter zitting naar voren heeft gebracht. Voorts acht het Hof in dit verband van belang dat belanghebbende in geen enkele fase van de procedure een beroep heeft gedaan op beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

5. De Heffingsambtenaar heeft nog aangevoerd dat de beschikking en aanslag vanaf 29 maart 2014 digitaal raadpleegbaar waren via de website van Sabewa Zeeland. Voor zover de Heffingsambtenaar hiermee heeft bedoeld te stellen dat de bezwaartermijn op 1 april 2014 is aangevangen, faalt het betoog van de Heffingsambtenaar. Het digitaal beschikbaar stellen van de beschikking en aanslag is geen wettelijke vorm van bekendmaking als bedoeld in artikel 3:41 van de Awb.

Slotsom

6. Gelet op hetgeen het Hof hiervoor heeft overwogen, is het Hof van oordeel dat de beschikking en aanslag niet uiterlijk op de dag van de dagtekening van 31 maart 2014 aan belanghebbende zijn bekendgemaakt in de zin van artikel 3:41 van de Awb, maar op 14 april 2014, zodat de bezwaartermijn op 15 april 2014 is aangevangen en het bezwaarschrift derhalve binnen de termijn is ingediend. Het gelijk betreffende de ontvankelijkheid is daarom aan belanghebbende. Zoals vermeld onder 1 is tussen partijen alsdan niet in geschil dat de waarde van de onroerende zaak € 300.000 bedraagt.

Ten aanzien van het griffierecht

7. Nu de uitspraak van de Rechtbank in stand blijft, wordt ter zake van het door de Heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep een griffierecht geheven van € 497.

Ten aanzien van de proceskosten

8. Nu het door de Heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep ongegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de reis- en verletkosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

9. Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, vast op een bedrag van € 57,52 voor reiskosten en € 250 voor verletkosten, is in totaal € 307,52.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus gedaan door P.A.M. Pijnenburg, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A. Muller, griffier, in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2016.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 28 juli 2016.

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH

‘s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

  1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

  2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.