Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-02-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:371, AWB - 14 _ 712

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-02-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:371, AWB - 14 _ 712

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
5 februari 2016
Datum publicatie
18 april 2016
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2016:371
Zaaknummer
AWB - 14 _ 712

Inhoudsindicatie

Hersteluitspraak. Op 30 september 2014 heeft de Rechtbank ter verbetering van haar op 28 mei 2014 gedane uitspraak een zogenoemde hersteluitspraak gedaan, waarbij de berekening van de invorderingsrente en het dictum van de uitspraak ten nadele van belanghebbende zijn gewijzigd. Aan de voet van de hersteluitspraak is vermeld dat tegen die hersteluitspraak binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep kan worden ingesteld bij het Hof. Partijen hebben geen hoger beroep ingesteld tegen de hersteluitspraak. De Ontvanger heeft weloverwogen ook geen incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank van 28 mei 2014.

Het Hof oordeelt, dat de Rechtbank in haar in uitspraak van 28 mei 2014 een fout heeft gemaakt, die niet kon worden hersteld door een hersteluitspraak. Voorts heeft de Rechtbank ten onrechte vermeld dat tegen de hersteluitspraak hoger beroep mogelijk was.

Het Hof komt tot een bevestiging van de oorspronkelijke, foutieve, uitspraak van de Rechtbank van 28 mei 2014. Deze uitkomst is voordeliger voor belanghebbende dan de hersteluitspraak van 30 september 2014. De vraag is dan wat de status is van de hersteluitspraak van 30 september 2014, die nadeliger is voor belanghebbende dan de oorspronkelijke uitspraak en die niet door het Hof kan worden vernietigd. Doordat de Ontvanger toezegt belanghebbende niet te houden aan de voor belanghebbende nadeliger hersteluitspraak, wordt aan de hersteluitspraak praktisch gevolg ontnomen. Het Hof concludeert dat de Rechtbank beter geen hersteluitspraak had kunnen doen en het aan het Hof had moeten overlaten om de fout eventueel te herstellen.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 14/00712

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 28 mei 2014, nummer AWB 13/1519, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Ontvanger van de Belastingdienst

hierna: de Ontvanger,

betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2006 in rekening gebrachte invorderingsrente.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 met dagtekening 9 juli 2009 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een te betalen bedrag van € 7.050. Hiertegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt en om uitstel van betaling verzocht. Op de aanslag is 20 augustus 2009 vermeld als uiterste datum van betaling.Bij uitspraak op bezwaar van 17 november 2009 is het te betalen bedrag verminderd met € 267 tot € 6.783. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank en, nadat de Rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard, in hoger beroep bij het Hof. Het Hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard en het te betalen bedrag verminderd met € 843 tot € 5.940. Vervolgens is het uitstel van betaling ingetrokken.

1.2.

Belanghebbende heeft op of omstreeks 28 december 2012 een bedrag van € 5.940 betaald. Bij de verwerking van deze betaling heeft de Ontvanger rekening gehouden met de verschuldigde invorderingsrente over de periode 21 augustus 2009 tot 11 januari 2013 van € 472. Op 22 januari 2013 heeft de Ontvanger aan belanghebbende een kennisgeving van de berekende invorderingsrente verzonden. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aldus in rekening gebrachte invorderingsrente. De Ontvanger heeft bij uitspraak van 1 maart 2013 het bezwaar afgewezen.

1.3.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 28 mei 2014 het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de invorderingsrente verminderd tot een bedrag van € 467 en gelast dat de Ontvanger het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 44 aan hem vergoedt.

1.4.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende tijdig hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd. De Ontvanger heeft afgezien van de mogelijkheid een conclusie van dupliek in te dienen.

1.6.

Op 30 september 2014 heeft de Rechtbank ter verbetering van haar op 28 mei 2014 gedane uitspraak een zogenoemde hersteluitspraak gedaan. Daarbij is de berekening van de invorderingsrente gewijzigd en is de invorderingsrente vastgesteld op een bedrag van € 469. Aan de voet van de hersteluitspraak is vermeld dat daartegen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep kan worden ingesteld bij het Hof.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 21 december 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Daarbij zijn de zaken met Hofkenmerknummers 14/00712 en 14/00713 gelijktijdig behandeld. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Ontvanger, de heren [A] en [B] .

1.8.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 met dagtekening 9 juli 2009 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een te betalen bedrag van € 7.050. Hiertegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt en om uitstel van betaling verzocht. Op de aanslag is 20 augustus 2009 vermeld als uiterste datum van betaling.Bij uitspraak op bezwaar van 17 november 2009 is het te betalen bedrag verminderd met € 267 tot € 6.783. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank en, nadat de Rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard, in hoger beroep bij het Hof. Het Hof heeft bij uitspraak van 8 november 2012 het hoger beroep gegrond verklaard en het te betalen bedrag verminderd met € 843 tot € 5.940. Op 19 december 2012 is door de Ontvanger aan belanghebbende medegedeeld dat het uitstel van betaling is ingetrokken.

2.2.

Belanghebbende heeft op of omstreeks 28 december 2012 een bedrag van € 5.940 betaald. Bij de verwerking van deze betaling heeft de Ontvanger rekening gehouden met de verschuldigde invorderingsrente over de periode 21 augustus 2009 tot 11 januari 2013 van € 472. Op 22 januari 2013 heeft de Ontvanger aan belanghebbende een kennisgeving van de berekende invorderingsrente verzonden. Belanghebbende heeft daartegen op of omstreeks 30 januari 2013 bezwaar gemaakt. De Ontvanger heeft bij uitspraak van 1 maart 2013 het bezwaar afgewezen.

2.3.

De Rechtbank heeft bij uitspraak van 28 mei 2014 het beroep van belanghebbende gericht tegen de uitspraak van de Ontvanger gegrond verklaard en de invorderingsrente herrekend uitgaande van de betaling op 28 december 2012 in plaats van de door de Ontvanger in aanmerking genomen verwerkingsdatum van betaling van 11 januari 2013. De Rechtbank heeft aldus de invorderingsrente verminderd tot een bedrag van € 467.

2.4.

Op 30 september 2014 heeft de Rechtbank ter verbetering van haar op 28 mei 2014 gedane uitspraak een zogenoemde hersteluitspraak gedaan. Daarbij is de berekening van de invorderingsrente gewijzigd en is de invorderingsrente vastgesteld op een bedrag van € 469, conform het standpunt, dat de Ontvanger heeft ingenomen in zijn verweerschrift bij de Rechtbank. Aan de voet van de hersteluitspraak is vermeld dat daartegen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep kan worden ingesteld bij het Hof.

2.5.

De Ontvanger heeft in zijn verweerschrift bij het Hof, gedagtekend 22 september 2014, verklaard geen incidenteel hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van de Rechtbank van 28 mei 2014.

2.6.

Partijen hebben geen hoger beroep ingesteld tegen de hersteluitspraak van de Rechtbank van 30 september 2014.

2.7.

Belanghebbende heeft tevens bezwaar, beroep en hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaarschriften inzake de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2003 en 2004. Het Hof heeft ter zake eveneens op 8 november 2012 uitspraken gedaan en de hoger beroepen gegrond verklaard. De Ontvanger heeft ook voor die jaren invorderingsrente in rekening gebracht over de na vermindering openstaande bedragen van die aanslagen. Belanghebbende is daartegen in bezwaar gekomen betreffende het jaar 2004 bij brief van 23 december 2012, bij de Ontvanger binnengekomen op 31 december 2012, en betreffende het jaar 2003 bij brief van 6 februari 2013, door de Ontvanger ontvangen op 13 februari 2013. Met betrekking het jaar 2004 heeft de Ontvanger in een telefoongesprek van 7 januari 2013 het bedrag van de in rekening gebrachte invorderingsrente van € 120 “om praktische redenen” teruggedraaid.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft, naar belanghebbende uitdrukkelijk ter zitting van het Hof heeft verklaard, het antwoord op de volgende vraag:

Heeft de Ontvanger terecht invorderingsrente in rekening gebracht?

Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Ontvanger is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, tot vernietiging van de uitspraak van de Ontvanger en tot vernietiging van de beschikking invorderingsrente. De Ontvanger concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank van 28 mei 2014.

4 Gronden

5. Beslissing