Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-08-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:3710, 15/00963

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-08-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:3710, 15/00963

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
18 augustus 2016
Datum publicatie
2 december 2016
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2016:3710
Zaaknummer
15/00963
Relevante informatie
Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 16

Inhoudsindicatie

Objectafbakening WOZ: toepassing samenstelbepaling van artikel 16, onderdeel d Wet WOZ. De Heffingsambtenaar is bij de objectafbakening ten onrechte ervan uitgegaan dat de werktuigenberging tot het samenstel van woning en de overige aan- en bijgebouwen behoort. Omdat de werktuigenberging - in tegenstelling tot de woning en de overige bijgebouwen - niet door belanghebbende wordt gebruikt maar door diens zoon in het kader van diens onderneming, dient deze bij de objectafbakening niet in aanmerking te worden genomen.

Het Hof kent geen vergoeding toe voor de kosten van het bezwaar, omdat het bestreden besluit niet wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/00963

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [plaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg (hierna: de Rechtbank) van 17 juni 2015, nummer AWB 15/368, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Leudal,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende de hierna vermelde beschikking en aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gezonden waarbij de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 6 te [plaats] (hierna: de onroerende zaak) per de peildatum 1 januari 2013 (hierna: de waardepeildatum), naar de toestand op 1 januari 2014, is vastgesteld op € 260.000 voor het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 (hierna: de WOZ-beschikking). Tegelijkertijd is aan belanghebbende ter zake van de onroerende zaak een aanslag in de onroerende-zaakbelasting (hierna: de aanslag OZB) voor het jaar 2014 opgelegd.

1.2.

De WOZ-beschikking en de aanslag OZB zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Heffingsambtenaar gehandhaafd. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 30 juni 2016 te ’s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [B] .

1.6.

De Heffingsambtenaar heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een uitdraai van e-mailcorrespondentie tussen de gemachtigde van belanghebbende en de Heffingsambtenaar overgelegd.

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak, die is gelegen in het buitengebied van [plaats] . De onroerende zaak heeft een agrarische bestemming en bestaat uit een woning, een bedrijfsgebouw aan de woning, een werktuigenberging, twee schuren en een verharding. De woning, het bedrijfsgebouw aan de woning, één van de schuren en de verharding zijn gebouwd in 1957. De andere schuur is gebouwd in 1958. De werktuigenberging is gebouwd in 2004. De woning heeft een inhoud van 450 m³ en het perceel is 77.906 m² groot. Bij de waardering is een oppervlakte van 3.800 m² in aanmerking genomen, te weten 500 m² als grond bij de woning en 3.300 m² als grond bij een niet-woning. De overige grond betreft bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond die bij de waardebepaling buiten aanmerking is gelaten.

2.2.

De Heffingsambtenaar heeft, ter onderbouwing van de door hem beschikte waarde, verwezen naar het op 20 april 2015 door WOZ-taxateur de heer [B] opgemaakte taxatierapport (hierna: het taxatierapport). In het taxatierapport wordt de waarde van de onroerende zaak - inclusief werktuigenberging - op de waardepeildatum gesteld op € 260.000. De onroerende zaak wordt in het taxatierapport omschreven als een akkerbouwbedrijf met woning. De taxateur heeft bij de waardering gebruik gemaakt van de landelijke Taxatiewijzers nrs. 20a (Grond bij agrarische objecten) en 20b (Agrarische gebouwde deelobjecten) (hierna: de Taxatiewijzers). De Taxatiewijzers zijn gebaseerd op een analyse van landelijk gerealiseerde transactieprijzen van vergelijkbare objecten rondom de waardepeildatum.

2.3.

Belanghebbende heeft geen taxatierapport overgelegd. Belanghebbende bepleit in hoger beroep een waarde van € 165.000, zijnde € 105.000 voor de woning, € 35.000 voor de grond en € 25.000 voor aanbouw en bijgebouwen. Belanghebbende heeft de werktuigenberging buiten beschouwing gelaten bij de waardering.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I: Moet de werktuigenberging voor de toepassing van de Wet WOZ samen met de woning, het bedrijfsgebouw aan de woning, de twee schuren, de verharding en de grond - niet zijnde de ondergrond van de bebouwde eigendommen - als één onroerende zaak worden aangemerkt?

II: Kwalificeert de onroerende zaak als woning?

III: Heeft de Heffingsambtenaar de door hem beschikte waarde aannemelijk gemaakt?

Belanghebbende is van mening dat de tweede vraag bevestigend en de eerste en derde vraag ontkennend moeten worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is primair de tegenovergestelde opvatting toegedaan; subsidiair stelt hij zich op het standpunt dat bij een ontkennend antwoord op de eerste vraag de tweede vraag bevestigend moet worden beantwoord en de waarde van de woning in dat geval gesteld moet worden op € 216.000.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Partijen hebben hieraan ter zitting het volgende toegevoegd:

Belanghebbende (gemachtigde)

- Ik heb er in eerste instantie niet aan gedacht dat het gebruik van de werktuigenberging door belanghebbendes zoon van belang is voor de WOZ-waarde. Ik heb me pas naderhand gerealiseerd dat de consequentie is dat er sprake is van een apart object. De Heffingsambtenaar heeft echter nooit doorgevraagd over het gebruik van de onroerende zaak.

- De werktuigenberging wordt gehuurd door belanghebbendes zoon. Daarnaast verpacht belanghebbende nog grond aan zijn zoon.

Heffingsambtenaar

- Indien de werktuigenberging voor de Wet WOZ geen onderdeel vormt van de onderhavige onroerende zaak, ben ik van mening dat de onroerende zaak kwalificeert als een woning en als een woning gewaardeerd moet worden.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vermindering van de waarde van de onroerende zaak tot een bedrag van € 165.000, dienovereenkomstige vermindering van de aanslag OZB voor wat betreft het eigenaarsdeel en vernietiging van de aanslag OZB voor wat betreft het gebruikersdeel. De Heffingsambtenaar concludeert primair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en subsidiair – naar het Hof verstaat – tot vermindering van de WOZ-beschikking naar een waarde van € 216.000, dienovereenkomstige vermindering van de aanslag OZB voor wat betreft het eigenaarsdeel en vernietiging van de aanslag OZB voor wat betreft het gebruikersdeel.

4 Gronden

5 Beslissing