Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-08-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:3711, 15/01165
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-08-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:3711, 15/01165
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 18 augustus 2016
- Datum publicatie
- 2 december 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2016:3711
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:589, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 15/01165
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is van mening dat hij recht heeft op een door de overheid te betalen vergoeding uit hoofde van onder andere onteigenings- en planschade, advocaatkosten, rentekosten en inkomensderving. Belanghebbende meent dat diezelfde overheid aan hem geen aanslagen kan opleggen, nu bedoelde vergoeding de bedragen van de aanslagen ver zal overtreffen.
Niet gebleken is dat de aanslagen, die overeenkomstig de door belanghebbende ingediende aangifte zijn opgelegd, onjuist zijn. Het Hof is niet bevoegd te oordelen over de “verrekening” in de door belanghebbende bedoelde zin en ook kan belanghebbendes stelling er niet toe leiden dat in het geheel geen aanslagen aan belanghebbende kunnen worden opgelegd.
Te verrekenen verliezen uit jaren tot en met 2002 zijn in 2012 niet meer verrekenbaar. Het hoger beroep is ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerken: 15/01165 en 15/01166
Uitspraak op de hoger beroepen van
[belanghebbende] ,
wonende te [plaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 21 augustus 2015, nummers AWB 15/161 en AWB 15/162 in de gedingen tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur.
betreffende de hierna vermelde aanslagen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het jaar 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.048, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Aan belanghebbende is over het jaar 2012 een aanslag Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: bijdrage ZvW) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 8.035, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze beide uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraken van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd. De Inspecteur heeft schriftelijk aangegeven niet te willen dupliceren.
Belanghebbende heeft met dagtekening 3 april 2016 een brief met bijlagen ingediend. Een afschrift hiervan is aan de wederpartij verstuurd.
De zitting heeft plaatsgehad op 8 juli 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [A] .
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende dreef tot 15 februari 2002 een onderneming bestaande uit een tuincentrum en hoveniersbedrijf. Vanaf 1995 is belanghebbende betrokken geweest bij diverse procedures in verband met onteigening; vanaf 1995 vertonen de bedrijfsresultaten mede door de dreigende onteigening een dalende trend. Op 15 februari 2002 is belanghebbende onteigend en direct daarna zijn de opstallen van het tuincentrum gesloopt. Op 23 juli 2003 is belanghebbende failliet verklaard. Het faillissement is op 17 augustus 2007 beëindigd.
Belanghebbende beschikt per ultimo 2002 voor de heffing van IB/PVV over een totaal bedrag aan – eerder bij beschikking vastgestelde – nog te verrekenen ondernemingsverliezen van € 135.524 (hierna: de verliezen tot en met 2002).
Op 30 april 2014 is de aangifte IB/PVV 2012 van belanghebbende ingediend. Uit deze aangifte blijkt een resultaat uit overige werkzaamheden van € 8.035 en een resultaat uit ter beschikking stelling van vermogen (na aftrek van de terbeschikkingstellingsvrijstelling van artikel 3.99b Wet inkomstenbelasting 2001) van € 1.013. Met dagtekening 18 juli 2014 zijn de aanslagen IB/PVV 2012 en bijdrage ZvW 2012 conform de ingediende aangifte vastgesteld naar respectievelijk een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.048 en een bijdrage-inkomen van € 8.035. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslagen IB/PVV 2012 en bijdrage ZvW 2012 (hierna gezamenlijk te noemen: de aanslagen) geen rekening gehouden met de verliezen tot en met 2002.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aanslagen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting heeft belanghebbende daaraan het volgende toegevoegd:
- Ik wil het bedrag van de voorschot-kwitantie van fl. 175.500 op mijn bankrekening uitbetaald krijgen. Ik heb dat bedrag feitelijk nooit ontvangen.
- Ik heb nog zoveel van de overheid tegoed dat ik geen belasting meer hoef te betalen. De belastingdienst krijgt van mij geen cent meer.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot gegrondverklaring van de hoger beroepen en tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank, van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslagen tot nihil.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de hoger beroepen.