Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-09-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:3907, 14/00658

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-09-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:3907, 14/00658

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
2 september 2016
Datum publicatie
8 december 2016
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2016:3907
Zaaknummer
14/00658

Inhoudsindicatie

Hondenbelasting

In de gemeente Heerlen bedraagt de belasting in het jaar 2013 voor een eerste hond € 72,36 en voor een tweede hond € 207,36.

Is met de onderhavige progressieve tariefstelling van de hondenbelasting voor een tweede hond (ongeveer 285% van de belasting voor een eerste hond) sprake van een zodanige disproportionaliteit dat de rechter moet ingrijpen. Het Hof oordeelt dat dit niet het geval is.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 14/00658

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 23 mei 2014, nummer SHE 13/3072, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Heerlen,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende de hierna vermelde aanslagen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn, met dagtekening 31 januari 2013, voor het jaar 2013, twee aanslagen hondenbelasting ten bedrage van in totaal € 279,72 opgelegd. De aanslag voor de eerste hond, aanslagnummer [aanslagnummer 1] , is opgelegd naar een te betalen bedrag aan belasting van € 72,36. De aanslag voor de tweede hond, aanslagnummer [aanslagnummer 2] , is opgelegd naar een te betalen bedrag aan belasting van € 207,36.

1.2.

Tegen voornoemde aanslagen heeft belanghebbende bij brief van 16 februari 2013 bezwaar gemaakt, welk bezwaar door de Heffingsambtenaar bij in één geschrift verenigde uitspraken van 5 april 2013 ongegrond is verklaard. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken op 8 mei 2013 beroep ingesteld bij de Rechtbank Limburg.

1.3.

De griffier van de Rechtbank Limburg heeft het beroepschrift op 13 mei 2013 doorgezonden naar de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank). Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44. Bij op 26 mei 2014 verzonden uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding en proceskostenvergoeding afgewezen. Bij op 18 juni 2014 verzonden rectificatie-uitspraak heeft de Rechtbank haar uitspraak gedeeltelijk gewijzigd.

1.4.

Tegen de op 26 mei 2014 verzonden uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende op 2 juli 2014 hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 2 juni 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord belanghebbende. De Heffingsambtenaar is niet verschenen. Hij heeft het Hof bij brief van 26 mei 2016 bericht niet ter zitting aanwezig te zullen zijn.

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende is woonachtig in [woonplaats] en was het gehele jaar 2013 houder van twee honden.

2.2.

In art. 226 Gemeentewet is bepaald dat hondenbelasting kan worden gegeven. Art. 226 Gemeentewet luidt als volgt:

‘1. Ter zake van het houden van een hond kan van de houder een hondenbelasting worden geheven.

2. De belasting wordt geheven naar het aantal honden dat wordt gehouden.

3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt het houden van een hond door een lid van een huishouden aangemerkt als het houden van een hond door een door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden.’

2.3.

In de Verordening op de heffing en invordering van hondenbelasting 2013 van de gemeente Heerlen (hierna: de Verordening) is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

‘Artikel 1 Belastbaar feit

Onder de naam “hondenbelasting” wordt een directe belasting geheven voor het houden van een hond binnen de gemeente.

Artikel 2 Belastingplicht

1. Belastingplichtig is de houder van een hond.

2. Als houder wordt aangemerkt degene die onder welke titel dan ook een hond onder zich heeft, tenzij blijkt dat een ander de houder is.

3. Het houden van een hond door een lid van het huishouden wordt aangemerkt als het houden van een hond door een door de heffingsambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden.

Artikel 3 Vrijstellingen

(…)

Artikel 4 Maatstaf van heffing

De belasting wordt geheven naar het aantal honden dat wordt gehouden.

Artikel 5 Belastingtarief

1. De belasting bedraagt per belastingjaar:

a. voor een eerste hond € 72,36

b. voor een tweede hond € 207,36

c. voor iedere hond boven het aantal van twee € 413,52

2. (…)’.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil is ter zitting beperkt tot het antwoord op de vraag of met de onderhavige progressieve tariefstelling van de hondenbelasting voor een tweede hond van € 207,36 sprake is van een onredelijke of willekeurige heffing die de wetgever niet voor ogen kan hebben gehad.

3.2.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen belanghebbende hieraan ter zitting heeft toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Heffingsambtenaar, gegrondverklaring van het beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Heffingsambtenaar, betreffende de voor de tweede hond opgelegde aanslag, vernietiging van deze uitspraak van de Heffingsambtenaar en vermindering van de voor de tweede hond opgelegde aanslag tot een te betalen bedrag van € 80. De Heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing