Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-09-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:4076, 14/00599
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-09-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:4076, 14/00599
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 8 september 2016
- Datum publicatie
- 30 december 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2016:4076
- Zaaknummer
- 14/00599
Inhoudsindicatie
Belanghebbende, die in Nederland woont, is op 5 juli 2011 wegens te snel rijden met een Mercedes E 350 CDI door de politie aangehouden. De auto was voorzien van een Duits kenteken en had een Duitse houder, zijnde een lease/huurmaatschappij. Voor de auto is geen aangifte BPM gedaan, is geen BPM voldaan en is geen vrijstelling aangevraagd. De inspecteur heeft belanghebbende verzocht een vragenformulier in te vullen. Uiteindelijk geeft belanghebbende de inspecteur aan dat hij vooruitloopt op toekomstige wetgeving en verzoekt hem een naheffingsaanslag op te leggen. Omdat niet is voldaan aan de informatieplicht van de artikelen 47 en 49 AWR, geeft de inspecteur belanghebbende een informatiebeschikking. Nu desgevraagd geen motivering wordt gegeven, verklaart de inspecteur het bezwaar tegen de beschikking niet-ontvankelijk. De inspecteur legt vervolgens een naheffingsaanslag BPM van € 11.018 op. Hij gaat daarbij uit van een huurperiode in Nederland van 36 maanden. In geschil zijn de naheffingsaanslag en het nagegeven bedrag.
Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft gegeven over de klachten inzake de informatiebeschikking. Nu belanghebbende tegen de uitspraak van de inspecteur geen rechtsmiddel heeft aangewend, staat die uitspraak onherroepelijk vast en kan deze in hoger beroep niet meer aan de orde komen.
Het Hof gaat in op de rechtspraak van het Hof van Justitie inzake de belasting op motorrijtuigen en besluit in dat verband met de overweging dat in dit geval alleen bij duurzaam gebruik zonder restricties aan volledige heffing van BPM kan worden toegekomen. Vervolgens gaat het Hof nader in op de verplichting om in het kader van de heffing van BPM gegevens en inlichtingen te verstrekken. Het Hof besluit met het oordeel dat een uitsluiting van de zogenoemde omkering van de bewijslast, zijnde het sluitstuk van het mogen vragen van inlichtingen en het daadwerkelijk kunnen verkrijgen van die inlichtingen, niet aan de orde kan zijn.
Het Hof oordeelt vervolgens dat het aan belanghebbende is om overtuigend aan te tonen dat en in hoeverre de naheffingsaanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is opgelegd. Met de overgelegde stukken is belanghebbende niet geslaagd in het van hem te verlangen bewijs. De inspecteur heeft op voldoende wijze rekening gehouden met de feiten en omstandigheden en heeft de naheffingsaanslag naar redelijkheid opgelegd. Er is hier ook ruimte voor het vragen van inlichtingen en informatie.
Het Hof ziet, hoewel de behandeltermijn van 2 jaar bij het Hof zelve is overschreden, geen aanleiding voor vergoeding van immateriële schade.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00599
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 24 april 2014, nummer AWB 13/3966, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen naheffingsaanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd ten bedrage van € 11.018.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 160.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 320.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 25 juni 2015 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, de heer [A] . De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 8 juni 2015 het Hof bericht dat belanghebbende en hij niet aanwezig zullen zijn op de zitting.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten en medegedeeld dat schriftelijk uitspraak zal worden gedaan op 13 augustus 2015.
De griffier heeft partijen bij brief van 4 augustus 2015 meegedeeld dat het Hof aanleiding heeft gezien het onderzoek te heropenen. Het Hof heeft de Inspecteur verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en heeft de wederpartij daarvan in kennis gesteld. De Inspecteur heeft aan dat verzoek om inlichtingen voldaan. Deze inlichtingen zijn vervolgens in afschrift aan (gemachtigde van) belanghebbende verstrekt, die daarop heeft gereageerd. De reactie van belanghebbende is in afschrift aan de Inspecteur verstrekt.
Beide partijen hebben aangegeven toestemming te verlenen om zonder een nadere zitting uitspraak te doen.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende, een in Nederland wonende persoon, is op 5 juli 2011 door de politie aangehouden wegens te snel rijden. Belanghebbende bestuurde toen een [automerk] [type] (hierna: de auto). De auto was voorzien van Duitse kentekenplaten ( [kenteken] ).
De auto is op 28 april 2011 voor het eerst toegelaten op de weg. De houder van de auto is sinds 2 mei 2011 [B] te [C] , Duitsland. Voor de auto heeft belanghebbende geen aangifte BPM gedaan, noch heeft hij BPM voldaan. Verder was en is er geen vergunning voor een vrijstelling aangevraagd.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 7 november 2011 verzocht het ‘Vragenformulier BPM/MRB’ in te vullen. In het vragenformulier, waarvan een exemplaar met de naam van belanghebbende tot de stukken van het geding behoort, wordt gevraagd naar gegevens en de aard en de vorm van het gebruik van het motorrijtuig met kenteken [kenteken] . Bij de vraag inzake verhuur of lease wordt gevraagd een kopie van de lease- of huurovereenkomst mee te zenden.
Belanghebbende heeft in zijn reactie op de voormelde brief bij brief van 10 november 2011 verzocht hem mede te delen of bij een naheffingsaanslag een boete zal worden opgelegd.
De Inspecteur heeft belanghebbende in zijn brief van 9 december 2011 aangegeven dat hij op 7 november 2011 had verzocht het ‘Vragenformulier BPM/MRB’ in te vullen en dit formulier met kopieën van bewijsstukken aan hem te sturen. Verder geeft de Inspecteur in die brief aan dat belanghebbende hem het vragenformulier heeft toegezonden en dat belanghebbende in het vragenformulier heeft aangegeven aangifte te doen en dat tot op heden geen aangifte is gedaan. Ten slotte heeft de Inspecteur in die brief belanghebbende nog éénmaal in de gelegenheid gesteld alsnog aangifte BPM te doen vóór 30 december 2011. Hij kondigt in die brief aan dat bij uitblijven daarvan een naheffingsaanslag met eventueel een boete zal volgen.
Belanghebbende heeft op voormeld schrijven van 9 december 2011 bij brief van 16 januari 2012 gereageerd en verwezen naar twee uitspraken van het Gerechtshof ’s-Hertogen-bosch van 28 oktober 2011, waarin, zo geeft hij aan, zich een identieke casus voordoet. Genoemd worden de uitspraaknummers 10/00580 en 10/00581. Kennelijk wordt er daarbij gedoeld op de uitspraken van het Hof met de nummers 10/00579 en 10/00580. In die zaken is de betreffende belanghebbende in het gelijk gesteld en is de naheffingsaanslag BPM door het Hof vernietigd. Het ging daarbij om het gebruik van de Nederlandse weg in 2007 met een personenauto met een Duits kenteken, waarbij sprake was van een huursituatie. In de brief van 16 januari 2012 is tevens melding gemaakt van het meezenden van een kopie ‘Zulassung, Teil 2’.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 1 maart 2012 gemeld dat hij uit de brief van 16 januari 2012 opmaakt dat belanghebbende in Nederland rijdt in een auto die in het bezit is van een buitenlandse lease/huurmaatschappij en meldt daarbij dat hij de kopie van de Zulassung deel 2 niet heeft aangetroffen. De Inspecteur geeft tevens aan dat hij gelet op de beschikking van het Hof van Justitie nr. C-91/10 onder voorwaarden goedkeurt dat er voor de aanvang van het weggebruik in Nederland met een gehuurd of geleased motorrijtuig dat in een ander land is geregistreerd bij de aangifte BPM direct een verzoek om teruggaaf bij export wordt ingediend. Alsdan kan het saldo daadwerkelijk worden betaald. De Inspecteur geeft in de brief belanghebbende de gelegenheid om vóór 1 april 2012 aangifte BPM te doen voor het tijdsevenredig gebruik in Nederland.
Belanghebbende heeft in reactie op voormelde brief de Inspecteur bij brief van 24 maart 2012 aangegeven dat deze vooruitloopt op toekomstige wetgeving en heeft hem verzocht om een naheffingsaanslag op te leggen. Tevens is alsnog een kopie ‘Zulassung, Teil 2’ meegezonden.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 11 april 2012 onder meer aangegeven dat belanghebbende zijn normale verblijfplaats in Nederland heeft en dat niet is gebleken dat deze in aanmerking komt voor een vrijstelling BPM. De Inspecteur stelt belanghebbende tevens in kennis van een op te leggen naheffingsaanslag en de berekening van de verschuldigde BPM en maakt daarbij melding van een vermindering vanwege de gebruikelijke huur- of leaseperiode van drie jaar. De Inspecteur maakt ook zijn voornemen tot het opleggen van een boete bekend en geeft belanghebbende de gelegenheid tot een reactie daarop.
Belanghebbende geeft de Inspecteur bij brief van 2 mei 2012 onder meer een reactie op de BPM-berekening, de gebruiksduur van de Nederlandse weg, duurzaam gebruik, controle en de boete. Verder verzoekt belanghebbende, vertegenwoordigd door een professionele gemachtigde, om het geven van een voor bezwaar en beroep vatbare informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).
De Inspecteur heeft belanghebbende bij informatiebeschikking van 5 juni 2012 ervan in kennis gesteld dat hij niet heeft voldaan aan de informatieplicht van de artikelen 47 en 49 van de AWR en hem in de gelegenheid gesteld om vóór 19 juni 2012 de reeds eerder verzochte informatie te verstrekken.
Belanghebbende heeft bij brief van 25 juni 2012 (door de Inspecteur ontvangen op 27 juni 2012) bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking. De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 10 juli 2012 in de gelegenheid gesteld om zijn bezwaar te motiveren. De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 21 augustus 2012 nogmaals in de gelegenheid gesteld het bezwaar te motiveren en hem gewezen op een mogelijke niet-ontvankelijkheid van het bezwaar als een motivering uit zou blijven.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 september 2012 het bezwaar van belanghebbende tegen de informatiebeschikking niet-ontvankelijk verklaard. In de uitspraak is het volgende opgenomen: “Op 10 juli 2012 heb ik u verzocht om een nadere motivering van uw bezwaar. Hierop heb ik geen reactie van u mogen ontvangen. Op 21 augustus 2012 heb ik u een rappel doen toekomen, waarin ik u opnieuw heb verzocht om een nadere motivering van uw bezwaar. Ook hierna bleef uw reactie uit.”.
In de uitspraak heeft de Inspecteur belanghebbende gewezen op de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Rechtbank. Belanghebbende, vertegenwoordigd door een professioneel gemachtigde, heeft tegen de uitspraak met de niet-ontvankelijkverklaring geen rechtsmiddel aangewend.
De Inspecteur heeft belanghebbende met dagtekening 9 oktober 2012 een naheffingsaanslag opgelegd van € 11.018. De Inspecteur is daarbij uitgegaan van een netto catalogusprijs van € 43.954, een CO2-uitstoot van 189g/km en een huurperiode in Nederland van 36 maanden. Er is daarbij geen boete opgelegd. Belanghebbende heeft tijdig bezwaar tegen de naheffingsaanslag ingediend. Hij voert onder meer aan strijd met het motiveringsbeginsel en gaat in op afschrijving en controlefrequentie. Belanghebbende heeft het bezwaar, naar aanleiding van een gesprek met de Inspecteur, nog aangevuld bij brief van 12 december 2012. Bij die laatste brief is onder meer een afschrift overgelegd van het kentekenbewijs van de auto.
Bij brief van 20 december 2012 aan de gemachtigde van belanghebbende gaat de Inspecteur nader in op het gesprek van 6 december 2012 en op voormelde brief van 12 december 2012. Hij geeft daarbij onder meer aan niet bekend te zijn met een vragenformulier dat ingevuld is teruggezonden en dat in zijn dossier geen vragenformulier aanwezig is. Ten slotte meldt de Inspecteur dat hij ook uit de reactie op de vragenbrief van 7 november 2011 niet kan afleiden dat een ingevuld vragenformulier zou zijn ingezonden.
Bij brief van 8 mei 2013 heeft belanghebbende de Inspecteur een viertal, zoals wordt gemeld “door de “Steuerberater” gewaarmerkte” afdrukken van facturen voorzien van een (copie) stempel met NAW-gegevens en de stempelafdruk “Gebucht” toegezonden. De afdrukken van de facturen dragen de naam [B] te [C] , Duitsland. Op de bescheiden is een Zeitraum aangegeven, de facturen vermelden 19% MwSt en de bedragen zijn zwart gemaakt. Een bescheid, met Zeitraum 28 juni – 12 juli 2012, betreft belanghebbende en de auto met het Ambtliches Kennzeichen [kenteken] . Voor de auto is een afdruk van een verklaring inzake de verzekering overgelegd.
In de uitspraak op het bezwaar van belanghebbende inzake de naheffingsaanslag van 24 juni 2013 overweegt de Inspecteur dat uit het bezwaar niet blijkt of en in hoeverre de naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld en wijst hij het bezwaar af.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
is de naheffingsaanslag ter zake van het ter beschikking hebben door belanghebbende van de in het buitenland gekentekende auto met het kenteken [kenteken] terecht opgelegd en, zo ja, is de naheffingsaanslag naar het juiste bedrag opgelegd?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Belanghebbende verzoekt door de verwijzing naar zijn beroepschrift bij de Rechtbank de Inspecteur te veroordelen in de kosten van de procedure.
Niet in geschil is dat zo in Nederland BPM ter zake van het gebruik van de auto is verschuldigd belanghebbende als belastingplichtige moet worden aangemerkt.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.