Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-09-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:4077, 14/00600
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-09-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:4077, 14/00600
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 8 september 2016
- Datum publicatie
- 30 december 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2016:4077
- Zaaknummer
- 14/00600
Inhoudsindicatie
Belanghebbende, wonende in Nederland, is op 22 januari 2012 met een personenauto VW Golf met Duits kenteken door de Belastingdienst op de openbare weg aangehouden. Voor de auto is geen aangifte BPM gedaan, geen BPM voldaan en is geen vrijstelling aangevraagd. Bij de controle is aangegeven dat tussen 1 november 2011 en 18 januari 2012 ook in Nederland met de auto is gereden. De inspecteur heeft onweersproken gesteld dat belanghebbende als bestuurder meerdere malen in de auto is gesignaleerd eind maart en begin april 2012. De inspecteur heeft belanghebbende een vragenlijst toegestuurd, waarna belanghebbende heeft verzocht om een informatiebeschikking. Tegen de gegeven beschikking is bezwaar gemaakt. Het bezwaar is, omdat de gevraagde informatie niet werd verstrekt, niet-ontvankelijk verklaard. Tegen die uitspraak is geen rechtsmiddel aangewend. Vervolgens is een naheffingsaanslag BPM en een boete opgelegd van respectievelijk € 7.677 en € 3.838.
In geschil is of de naheffingsaanslag en de boete terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
Hof. Voor wat betreft de onvoldoende motivering van de uitspraak van de inspecteur en het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar tegen de informatiebeschikking is het Hof van oordeel dat de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen. Niet gesteld of gebleken is dat ter zake sprake zou zijn van overmacht of een andere oorzaak buiten de macht van belanghebbende die motivering van het bezwaar verhinderde. Nu belanghebbende, vertegenwoordigd door een professioneel gemachtigde, tegen die uitspraak geen rechtsmiddel heeft aangewend, staat die uitspraak onherroepelijk vast. Die uitspraak kan dan ook in het hoger beroep niet meer aan de orde komen.
Het Hof gaat in op de rechtspraak van het Hof van Justitie inzake de belasting op motorrijtuigen en besluit met de overweging dat in dit geval alleen bij duurzaam gebruik zonder restricties aan volledige heffing van BPM kan worden toegekomen. Het Hof oordeelt verder dat het buiten redelijke twijfel is dat bij het door het Hof van Justitie gebezigde criterium van (duurzaam) gebruik uitgangspunt is het gebruik dat normaliter van een auto wordt gemaakt. Daarbij moet er van worden uitgegaan dat een auto slechts een deel van de tijd daadwerkelijk als zodanig wordt gebruikt en ook in het buitenland wordt gebruikt. Vervolgens gaat het Hof nader in op de verplichting om in het kader van de heffing van BPM gegevens en inlichtingen te verstrekken. Het Hof besluit met het oordeel dat een uitsluiting van de zogenoemde omkering van de bewijslast, zijnde het sluitstuk van het mogen vragen van inlichtingen en het daadwerkelijk kunnen verkrijgen van die inlichtingen, niet aan de orde kan zijn. Het Hof oordeelt vervolgens dat het aan belanghebbende is om overtuigend aan te tonen dat en in hoeverre de naheffingsaanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is opgelegd. Met de overgelegde stukken is belanghebbende niet geslaagd in het van hem te verlangen bewijs.
Het Hof is van oordeel dat de inspecteur, lettende op alle feiten en omstandigheden, de naheffingsaanslag in redelijkheid heeft vastgesteld en opgelegd en dat de inspecteur bij zijn vragen en het vragenformulier geen misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid. Van discriminatie is geen sprake. In situaties als aan de orde kan niet anders dan aan de hand van controle en/of het verzamelen van inlichtingen worden bezien of en zo ja in hoeverre heffing van BPM aan de orde komt.
Voor wat betreft de boete verenigt het Hof zich met het oordeel van de Rechtbank en voegt daaraan toe dat nakoming van de inlichtingenplicht van artikel 47, van de AWR niet leidt tot een door artikel 6 van het EVRM verboden plicht tot zelfincriminatie.
Het Hof ziet, hoewel de behandeltermijn van 2 jaar bij het Hof zelve is overschreden, geen aanleiding voor vergoeding van immateriële schade.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00600
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 24 april 2014, nummer AWB 13/3967, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen naheffingsaanslag en boetebeschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd ten bedrage van € 7.677. Tegelijkertijd is, in één geschrift verenigd met de naheffingsaanslag, bij voor bezwaar vatbare beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 3.838.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken van 24 juni 2013 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 160.
De Rechtbank heeft het beroep voor zover het de boetebeschikking betreft gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar voor zover het de boetebeschikking betreft vernietigd, de boete verminderd tot € 2.000 en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 246.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 25 juni 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord namens de Inspecteur, de heer [A] . De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 8 juni 2015 het Hof bericht dat belanghebbende en hij niet ter zitting aanwezig zullen zijn.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten en medegedeeld dat schriftelijk uitspraak zal worden gedaan op 13 augustus 2015..
De griffier heeft partijen bij brief van 4 augustus 2015 meegedeeld dat het Hof aanleiding heeft gezien het onderzoek te heropenen. Het Hof heeft de Inspecteur verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en heeft de wederpartij daarvan in kennis gesteld. De Inspecteur heeft aan dat verzoek om inlichtingen voldaan. Deze inlichtingen zijn vervolgens aan (gemachtigde van) belanghebbende verstrekt, die daarop heeft gereageerd. De reactie van belanghebbende is aan de Inspecteur verstrekt.
Beide partijen hebben aangegeven toestemming te verlenen om zonder een nadere zitting uitspraak te doen.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende woont in Nederland en is op 22 januari 2012 op de openbare weg aangehouden. Tijdens de controle is geconstateerd dat belanghebbende toen een personenauto van het merk [automerk] met een Duits kenteken (hierna: de auto) bestuurde. Voor de auto heeft belanghebbende geen aangifte BPM gedaan, noch heeft hij BPM voldaan. Verder was en is er geen vergunning voor een vrijstelling aangevraagd noch is verzocht om van heffing af te zien. Belanghebbende heeft bij de controle aangegeven tussen 1 november 2011 en 18 januari 2012 ook in Nederland met de auto te hebben gereden. De Inspecteur heeft onweersproken gesteld dat belanghebbende als bestuurder meerdere malen in de auto is gesignaleerd eind maart en begin april 2012.
De auto, met chassisnummer [chassisnummer] , is blijkens de met de brief van 12 december 2012 van de toenmalige gemachtigde van belanghebbende aan de Inspecteur verstrekte afdruk van de Zulassungsbescheinigung Teil II op 24 mei 2011 in Duitsland toegelaten op de openbare weg en de auto was gesteld op naam van [B] te [C] .
De Inspecteur heeft bij brief van 14 februari 2012 belanghebbende verzocht een vragenformulier in te vullen ten behoeve van de vaststelling van de eventuele verschuldigde BPM. Belanghebbende is gewezen op het bepaalde in artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna AWR). Daarbij is tevens gemeld dat de in het formulier gevraagde bewijsstukken moeten worden overgelegd.
Een (niet-ingevuld) exemplaar van het vragenformulier met de naam van belanghebbende behoort tot de stukken van het geding. In de kop van het vragenformulier is bij de rubriek ‘Waarom dit formulier’ het volgende aangegeven: ‘U hebt in Nederland gebruik gemaakt van de openbare weg met een motorrijtuig met buitenlands kenteken.’ Verder is op het formulier enige informatie verstrekt over een vrijstellingsvergunning en over de heffing van belasting. In het formulier worden enkele vragen gesteld over de positie van de auto en degene die de auto ter beschikking heeft. Zo wordt gevraagd of de auto eigendom is of wordt gehuurd dan wel geleased.
De Inspecteur heeft als bijlage bij zijn verweerschrift bij de Rechtbank een afdruk overgelegd van het ingevulde formulier Melding Controle autoheffingen voor een motorrijtuig [automerk en type] met chassisnummer [chassisnummer] , land van afgifte kenteken Duitsland en controledatum 22-01-2012. Op dat formulier is verder onder meer belanghebbende als bestuurder van de [automerk] opgenomen en zijn zijn BSN-nummer en het nummer van zijn identiteitsbewijs opgenomen.
Belanghebbende heeft bij brieven van 24 maart 2012 en 6 april 2012 op de voormelde brief van 14 februari 2012 gereageerd. In de brief van 24 maart 2012 wordt verwezen naar eerdere uitspraken van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch met de nrs. 10/00580 en 10/00581. Kennelijk is daarmee gedoeld op de zaken van het Hof met de nrs. 10/00579 en 10/00580. In de brief van 24 maart 2012 is onder meer opgenomen “Opgemerkt wordt, dat zich hier een identieke mijzelf betreffende casus voordeden.”. Belanghebbende heeft het vragenformulier niet teruggezonden. Met de brief van 6 april 2012 werd de eerdere brief van 24 maart 2012 nogmaals aan de Inspecteur toegezonden.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij zijn brief van 20 april 2012 bericht op 14 februari 2012 een vragenlijst te hebben toegestuurd met het verzoek deze binnen drie weken na dagtekening van die brief te beantwoorden. Verder geeft hij aan dat hij de beantwoorde vragenlijst tot op heden niet retour heeft ontvangen. De Inspecteur heeft bij de brief van 20 april 2012 belanghebbende nog eenmaal in de gelegenheid gesteld om zijn vragen te beantwoorden. Hij geeft aan de vragenlijst opnieuw bij te hebben gevoegd en dat beantwoording van de vragenlijst moet plaatsvinden binnen twee weken na dagtekening van de brief. Hij meldt dat belanghebbende op grond van het bepaalde in artikel 47 van de AWR verplicht is de vragen te beantwoorden en kopieën van bewijsstukken te verstrekken. Dit omdat de gegevens van belang zijn voor de juiste belastingheffing.
Belanghebbende heeft met de brief van 2 mei 2012 een reactie gegeven op de voormelde brief van de Inspecteur van 20 april 2012 van de Inspecteur. Met betrekking tot de vragenlijst heeft belanghebbende het volgende opgenomen: “(…) 2. Echter is uw conclusie , zoals vervat in dit schrijven van 20 april 2012, derhalve slechts in zoverre juist, dat u de vragenlijst niet retour heeft ontvangen. 3. Evenwel acht ik een conclusie van non-reactie desondanks te kort door de bocht. 4. Immers, aan mijn eerste reactie (…) zou u de reden van het non-retourneren hebben kunnen ontlenen.”.
In zijn brief van 2 mei 2012 verwijst belanghebbende verder naar de arresten van het Hof van Justitie EG nrs. C-578/10 jo. en C-580/10 van 26 april 2012.
Onder verwijzing naar “de Wijzigingswet Algemene wet inzake rijksbelastingen, enz. (rechtsbescherming m.b.t. administratieplicht en controlehandelingen fiscus)” wordt ten slotte verzocht tot afgifte van een voor bezwaar en beroep vatbare informatiebeschikking.
In zijn verweerschrift bij de Rechtbank geeft de Inspecteur aan dat hij met zijn brief van 25 mei 2012 op voornoemde brief van 2 mei 2012 heeft gereageerd.
In de brief van de Inspecteur aan belanghebbende van 25 september 2012, de kennisgeving naheffingsaanslag BPM en vergrijpboete, is gesteld dat door de Politie is vastgesteld dat door de belanghebbende met het motorrijtuig van het merk [automerk] met chassisnummer [chassisnummer] op 22 januari 2012 gebruik is gemaakt van de openbare weg in Nederland. Verder is in de brief gemeld dat voor dit motorrijtuig door een derde reeds aangifte BPM werd gedaan. Het motorrijtuig is ingevoerd op 25 mei 2012. De op die aangifte afgedragen BPM is door de Inspecteur bij het opleggen van de naheffingsaanslag op de door belanghebbende verschuldigde BPM in mindering gebracht.
De Inspecteur heeft belanghebbende met dagtekening 4 juni 2012 een informatiebeschikking gegeven. In die informatiebeschikking is het volgende opgenomen: “(…) Uw cliënt (…) heeft in Nederland gebruik gemaakt van de openbare weg met een motorrijtuig met het buitenlands kenteken (…). Naar aanleiding van deze constatering heb ik hem op 14 februari 2012 verzocht het ‘Vragenformulier BPM/MRB’ in te vullen en deze met kopieën van bewijsstukken binnen drie weken na dagtekening van die brief naar mij te sturen. (…) Aangezien ik van hem geen enkele reactie heb ontvangen, heb ik hem op 2 april 2012 een herhaald verzoek gezonden (…). Ook hierop heeft hij niet gereageerd. Op 20 april 2012 heb ik u naar aanleiding van uw brieven van 24 maart 2012 en 6 april 2012 verzocht het ‘Vragenformulier BPM/MRB’ in te vullen en naar mij te sturen. Hierop hebt u niet gereageerd.” Onder verwijzing naar de wettelijke bepalingen inzake de informatiebeschikking is verder nog het volgende opgenomen:
“Ik stel u nog éénmaal in de gelegenheid om het ingevulde en ondertekende vragenformulier met eventuele bewijsstukken aan mij te retourneren. Hiermee wordt bedoeld, de bewijsstukken zoals vermeld in het vragenformulier.
U moet dit uiterlijk voor 18 juni 2012 doen. (…) Als u niet aan uw informatieverplichtingen voldoet en niet of niet tijdig bezwaar hebt gemaakt tegen deze informatiebeschikking, wordt deze informatiebeschikking onherroepelijk.”.
Bij de informatiebeschikking was een informatieformulier op naam van belanghebbende gevoegd.
Bij brief van 25 juni 2012, ontvangen door de Inspecteur op 27 juni 2012, is bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij zijn brief van 10 juli 2012 in de gelegenheid gesteld om voor 7 augustus 2012 het bezwaar te motiveren. De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 21 augustus 2012 nogmaals in de gelegenheid gesteld het bezwaar te motiveren binnen 14 dagen na dagtekening van zijn brief. Hij heeft belanghebbende gewezen op de niet-ontvankelijkverklaring als een motivering uitblijft.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 september 2012 het bezwaar van belanghebbende tegen de informatiebeschikking niet-ontvankelijk verklaard en heeft hem gewezen op de mogelijkheid om tegen de uitspraak in beroep te gaan bij de rechtbank. Belanghebbende, vertegenwoordigd door een professionele gemachtigde, heeft tegen de niet-ontvankelijkverklaring geen rechtsmiddel aangewend.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij de in 2.7 vermelde brief van 25 september 2012 gemeld dat BPM is verschuldigd en hem in kennis gesteld van het voornemen een naheffingsaanslag BPM op te leggen alsmede een vergrijpboete wegens opzet van 50%. In die brief is vermeld waarom een boete zal worden opgelegd en is een motivering gegeven voor het bedrag van de op te leggen boete.
Voor de boete wordt verwezen naar artikel 67f van de AWR en paragraaf 25 en 28 van het Besluit bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998. Het niet (geheel) of niet tijdig betalen van de BPM in verband met het gebruik op 22 januari 2012 met de auto met Duits kenteken van de Nederlandse openbare weg is aan (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende te wijten.
Met dagtekening 12 november 2012 is de naheffingsaanslag BPM opgelegd en is tegelijk bij beschikking een boete opgelegd. In de naheffingsaanslag en de beschikking vergrijpboete wordt verwezen naar de kennisgeving naheffingsaanslag van 25 september 2012.
De naheffingsaanslag is op basis van een netto catalogusprijs van € 29.185 en een CO2-uitstoot van 142g/km opgelegd. Het aldus berekende bruto BPM-bedrag is verminderd met een afschrijving van 22,75% in verband met de omstandigheid dat de auto op het moment van invoer, bedoeld zal zijn het moment van aanvang van gebruik van de weg in Nederland, 7 maanden oud was. De verschuldigde BPM is zo gesteld op € 7.677. De vergrijpboete van 50% is vastgesteld op € 3.838. Ten slotte is in de toelichting op de naheffingsaanslag aangegeven dat de op aangifte afgedragen BPM van € 2.991 (zie 2.7) in mindering wordt gebracht op het verschuldigde bedrag van € 7.677 en dat het verschil van € 4.662 alsnog betaald dient te worden.
Voor de boete is nog verwezen naar de kennisgeving.
Op 13 november 2012 heeft belanghebbende gezien het gestelde in de ‘Vooraankondiging uitspraak op bezwaar [belanghebbende] ’ van 21 november 2012 bezwaar ingediend. De Inspecteur gaat daar in zijn ‘Vooraankondiging van bezwaar [belanghebbende] ’ in op het bezwaar en geeft daar een reactie op. Hij geeft aan dat het bezwaar ontvankelijk is. Bij voormeld bezwaar is een mailbericht van een Steurerberater van [B] gevoegd. Deze verklaart dat de auto in de maand juli “nur unentgeltlich (kosteloos) genutzt wurde”.
In die vooraankondiging is vermeld dat belanghebbende bij brief van 14 februari 2012 in de gelegenheid is gesteld een vragenformulier in te vullen waarin hij onder meer kon aangeven wat de reden van het gebruik van de auto is geweest. Daaraan is toegevoegd dat bij brief van 20 april 2012 nogmaals een vragenformulier is toegezonden, dat in de informatiebeschikking van 4 juni 2012 belanghebbende is gevraagd om een ingevuld en ondertekend vragenformulier met eventuele bewijsstukken en dat geen inhoudelijke reactie of ingevuld vragenformulier is ontvangen.
Belanghebbende heeft verder een geschrift van 5 december 2012 ingediend waarin hij aangeeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar te maken. In dat geschrift gaat hij in op gebruiksduur/duurzaam gebruik, kortstondig gebruik, controledifferentiatie en non-discriminatiebeginsel, onduidelijke afschrijving en de boete. Belanghebbende heeft in de bezwaarfase een document overgelegd als zijnde een kopie factuur voor het gebruik van de auto, kenteken [kenteken] , voor de Zeitraum 19. januar – 29 januar 2012, 8 Tagen. De kopie bevat de naam van belanghebbende en de naam van [B] . De bedragen op de kopie zijn onherkenbaar gemaakt en er is 19% MwSt op vermeld.
Bij brief van 12 december 2012 heeft de gemachtigde van belanghebbende onder meer overgelegd een Zulassungsbescheinigung Teil II met vermelding van [automerk] , het chassisnummer [chassisnummer] en het kenteken [kenteken] .
Met de brief van 14 januari 2013 van de gemachtigde van belanghebbende is de Inspecteur een afschrift van een rekening van [B] van 19 Januar 2012 toegezonden waarop onder meer is vermeld Fahrgestellnummer [chassisnummer] en het kenteken [kenteken] .
Bij brief van 8 april 2013 heeft de Inspecteur belanghebbende in verband met de behandeling van zijn bezwaar tegen de naheffingsaanslag aangegeven dat hij in het kader van de informatiebeschikking heeft gevraagd om het informatieformulier in te vullen, te retourneren en te voorzien van bewijsstukken. Een vraag in het formulier betreft, zo geeft de Inspecteur aan, het huurcontract of leaseovereenkomst. Met verwijzing naar de zwaardere bewijslast verzoekt hij om overlegging van een kopie uit de bedrijfsadministratie van de eerder door belanghebbende overlegde kopie-factuur inzake de auto. Verder verzoekt hij om overlegging van een afschrift van het huurcontract.
De gevraagde stukken zijn niet aan de Inspecteur verstrekt.
Bij uitspraak op bezwaar van 24 juni 2013 heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Is de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
II. Is de boete terecht opgelegd en zo ja, naar het Hof begrijpt, is de boete op het juiste bedrag vastgesteld?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Belanghebbende verzoekt door de verwijzing naar zijn beroepschrift bij de Rechtbank de Inspecteur te veroordelen in de kosten van de procedure.
Uit het gestelde onder de feiten leidt het Hof af dat bij de aanduiding van de auto, zijnde de [automerk] met het chassisnummer [chassisnummer] en met het kenteken [kenteken] , enkele malen, kennelijk abusievelijk, de aanduiding [kenteken] is gebezigd. Over de identiteit van de in het buitenland gekentekende auto, zie de vermelding van het chassisnummer van de Zulassungsbescheinigung Teil II van de [automerk] in de diverse stukken en de vermelding van “naheffingsaanslag BPM en vergrijpboete inzake [kenteken] ” in de brief van 14 januari 2013 van de gemachtigde van belanghebbende, bestaat naar het oordeel van het Hof geen onduidelijkheid. Overigens is gezien het gestelde in de door partijen ingebrachte informatie en stukken de identiteit en de positie van de auto en het gebruik dat belanghebbende met de auto van de openbare weg in Nederland maakt op zich niet in geschil.
Niet in geschil is verder dat zo in Nederland BPM ter zake van het gebruik van de auto is verschuldigd, belanghebbende als belastingplichtige moet worden aangemerkt.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot gegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vernietiging van de naheffingsaanslag alsmede de boetebeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.