Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-02-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:421, 14/00779

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-02-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:421, 14/00779

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
11 februari 2016
Datum publicatie
25 april 2016
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2016:421
Zaaknummer
14/00779
Relevante informatie
Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 3

Inhoudsindicatie

Ook in hoger beroep is sprake van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, lid 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 14/00779

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 1 juli 2014, nummer AWB 12/7502, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de voldoening op aangifte van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft op 27 februari 2012 aangifte gedaan van de door haar ter zake van de registratie van een personenauto op grond van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) verschuldigde belasting. Het betreft een personenauto van het merk [automerk] , type [type] , identificatienummer [nummer] (hierna: de auto). Het desbetreffende aangiftebiljet vermeldt een bedrag aan belasting van € 9.771. Belanghebbende heeft dit bedrag voldaan op 29 februari 2012. Naar aanleiding van het door belanghebbende bij schrijven van 14 maart 2012 tegen de voldoening van dit bedrag gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak van 29 november 2012 besloten van dit bedrag een teruggaaf te verlenen van € 1.361 en geen vergoeding van kosten van bezwaar toe te kennen.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende geen griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 493.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De zitting heeft plaatsgehad op 13 november 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende, de heer [A] , directeur van belanghebbende, en de heer [B] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [C] , [D] en [E] . De zaken van belanghebbende met de kenmerken 14/00779, 14/00780 en 14/00781 zijn gezamenlijk behandeld.

1.5.

Belanghebbende heeft, zonder bezwaar van de Inspecteur, een specificatie overgelegd van de reis- en verletkosten voor het bijwonen van de zitting door de heer [A] voornoemd.

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan welke onder 1.1 en 1.2 zijn vermeld.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van de kosten van bezwaar?

II. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van rente over het gehele bedrag van de onder 1.1 vermelde teruggaaf van € 1.361 overeenkomstig artikel 28c van de Invorderingswet 1990?

III. Dient bij het vaststellen van de proceskostenvergoeding in beroep en hoger beroep te worden uitgegaan van samenhang in de zin van artikel 3, lid 2, Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) met de zaken 14/00780 (kenmerk Rechtbank: 12/7504) en 14/00781 (kenmerk Rechtbank 12/7506)?

In hoger beroep beantwoorden beide partijen uiteindelijk de vragen I en II bevestigend. Ten aanzien van vraag III is wat betreft de beroepsfase niet meer in geschil dat de onderhavige zaak samenhangt met de twee andere genoemde zaken. Wat betreft de hoger beroepsfase is belanghebbende van mening dat geen sprake is van samenhang met de twee andere genoemde zaken; de Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

Het bedrag van de teruggaaf BPM is tussen partijen niet in geschil; deze bedraagt € 1.361.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben zij nog het volgende toegevoegd:

Belanghebbende:

- De zaken 14/00779 (kenmerk Rechtbank 12/7502), 14/00780 (kenmerk Rechtbank 12/7504) en 14/00781 (kenmerk Rechtbank 12/7506) zijn, wat betreft de procedure in hoger beroep bij het Hof, geen samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, lid 2 van het Besluit. Met betrekking tot de procedure in beroep bij de Rechtbank is wél sprake van samenhang van deze drie zaken.

- Toepassing van de samenhangbepaling in hoger beroep zou leiden tot een onwerkelijk lage tegemoetkoming. De samenhangbepaling is ingevoerd om onredelijk hoge vergoeding van kosten tegen te gaan. Daarvan is hier geen sprake. Ook is geen sprake van gelijke werkzaamheden in de drie zaken.

- Belanghebbende verzoekt tevens om vergoeding van de reis- en verletkosten van haar directeur voor het bijwonen van de zitting in de onderhavige zaak. De reiskosten bedragen, conform overgelegde specificatie, € 19,40 en de verletkosten € 223,25 (de zitting heeft korter geduurd dan waarvan in de specificatie is uitgegaan, derhalve kan van het in de specificatie vermelde bedrag van € 263,25, een bedrag van € 40 worden afgetrokken).

Inspecteur:

- Over het gehele bedrag van de teruggaaf kan rente worden vergoed overeenkomstig artikel 28c Invorderingswet 1990.

- Belanghebbende heeft recht op vergoeding van de kosten van bezwaar. Er heeft in de onderhavige zaak geen hoorzitting plaatsgevonden, dus belanghebbende heeft recht op 1 punt x € 244 x wegingsfactor 1.

- Het beroep en het hoger beroep zijn gegrond. Belanghebbende heeft recht op een proceskostenvergoeding. Ik stel dat de zaken zowel in beroep als in hoger beroep samenhangende zaken zijn als bedoeld in artikel 3, lid 2 van het Besluit. Ik ben van mening dat de wegingsfactor 1 bedraagt. De door belanghebbende geclaimde reis- en verletkosten ten bedrage van € 19,40, respectievelijk € 223,25, voor het bijwonen van de zitting in de onderhavige zaak door haar directeur, kunnen tevens worden vergoed.

3.3.

Beide partijen concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, behoudens de beslissing dat een teruggaaf BPM van € 1.361 wordt verleend, tot vergoeding van rente over de teruggaaf met toepassing van artikel 28c Invorderingswet 1990 en tot vergoeding van de kosten van bezwaar, beroep en hoger beroep, met dien verstande dat de Inspecteur zowel voor de beroepsfase als voor de hoger beroepsfase uitgaat van drie samenhangende zaken en belanghebbende uitsluitend voor de beroepsfase.

4 Gronden

5 Beslissing