Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-10-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:4706, 15/00911
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-10-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:4706, 15/00911
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 20 oktober 2016
- Datum publicatie
- 19 januari 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2016:4706
- Zaaknummer
- 15/00911
Inhoudsindicatie
IB/PVV 2011
Heeft de Inspecteur het aan belanghebbende bij voorlopige aanslag van 22 juni 2012 uitbetaalde bedrag van € 1.880 (€ 1.857 heffingskorting en € 23 heffingsrente) bij het vaststellen van de definitieve aanslag van 28 maart 2014 terecht gecorrigeerd met een bedrag van € 1.194 (€ 1.180 heffingskorting en € 14 heffingsrente)?
Gelet op de eisen die aan de voorlopige aanslagregeling redelijkerwijs kunnen worden gesteld, kan naar het oordeel van het Hof niet worden gezegd dat in dit geval sprake is van onzorgvuldig handelen van de Inspecteur, op grond waarvan hij niet gerechtigd zou zijn om de onderhavige definitieve aanslag en de beschikking heffingsrente op te leggen.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/00911
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 27 mei 2015, nummer AWB 14/4102 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2011 opgelegde definitieve aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en de beschikking heffingsrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is met dagtekening 28 maart 2014 voor het jaar 2011 een definitieve aanslag IB/PVV opgelegd, waarbij tevens bij beschikking heffingsrente in rekening is gebracht. Deze aanslag en de beschikking heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 1 september 2016 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B] , mevrouw [C] en mevrouw [D] .
Aan het slot van deze zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
In haar op 28 maart 2012 ingediende aangifte IB/PVV voor het jaar 2011 heeft belanghebbende een resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven van € 422. Belanghebbende heeft in haar aangifte aanspraak gemaakt op uitbetaling van de heffingskortingen. Haar echtgenoot heeft op 24 maart 2012 zijn aangifte IB/PVV 2011 ingediend.
De Inspecteur heeft een ABS-uitdraai van de door belanghebbende gedane aangifte overgelegd. Deze ABS-uitdraai vermeldt onder meer:
“41 Uitbetaling Algemene Heffingskorting voldaan aan voorwaarden voor uitbetaling heffingskorting(en) X verzamelinkomen fiscale partner 19.872”
Aan belanghebbende is met dagtekening 22 juni 2012 voor het jaar 2011 een voorlopige aanslag IB/PVV opgelegd naar een uit te betalen bedrag van € 1.880. Dit bedrag bestaat uit een bedrag aan heffingskortingen van € 1.857 en een bedrag aan te vergoeden heffingsrente daarover van € 23. De heffingsrente is berekend over de periode van 1 januari 2012 tot en met 22 juni 2012.
Aan de echtgenoot van belanghebbende is met dagtekening 14 maart 2014 voor het jaar 2011 de definitieve aanslag IB/PVV opgelegd, waarbij is uitgegaan van het door hem aangegeven inkomen uit werk en woning van € 19.873. Met dat inkomen is verrekend een verlies uit 2009 van € 7.400, hetgeen resulteert in een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.473 en een bedrag aan verschuldigde IB/PVV van € 677.
Aan belanghebbende is met dagtekening 28 maart 2014 voor het jaar 2011 de definitieve aanslag IB/PVV opgelegd naar een te betalen bedrag van € 1.194. Dit bedrag bestaat uit een bedrag aan teveel uitbetaalde heffingskorting van € 1.180 (€ 1.857 - € 677) en een bedrag aan te betalen heffingsrente daarover van € 14. De heffingsrente is berekend over de periode van 1 januari 2012 tot en met 26 juni 2012.
3 Geschil, alsmede standpunten van partijen
In geschil is of het aan belanghebbende bij voorlopige aanslag IB/PVV van 22 juni 2012 uitbetaalde bedrag van € 1.880 (€ 1.857 heffingskorting en € 23 heffingsrente) bij het vaststellen van de definitieve aanslag van 28 maart 2014 terecht is gecorrigeerd met een bedrag van € 1.194 (€ 1.180 heffingskorting en € 14 heffingsrente).
Belanghebbende meent dat dit niet het geval is. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.