Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-11-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:5007, 15/00812
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-11-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:5007, 15/00812
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 10 november 2016
- Datum publicatie
- 22 februari 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2016:5007
- Zaaknummer
- 15/00812
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is premieplichtig voor de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet en de Algemene Kinderbijslagwet.
Uitspraak
Kenmerk 15/00812
10 november 2016
uitspraak van de meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 14/2648 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 7 februari 2014 over het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.850.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 26 maart 2014, de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is in beroep gekomen tegen voormelde uitspraak op bezwaar bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Bij mondelinge uitspraak van 17 april 2015 (waarvan het proces-verbaal op 24 april 2015 is verzonden) heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 21 mei 2015, aangevuld bij brief van [datum 2] 2015. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben het Hof toestemming verleend tot het achterwege laten van het onderzoek ter zitting als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in verbinding met artikel 8:108 van die wet. Hierop heeft het Hof – op de voet van voornoemde artikelen – bepaald het onderzoek ter zitting achterwege te laten en het onderzoek gesloten.
2 Tussen partijen vaststaande feiten.
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt, nu partijen daarover in hoger beroep niet hebben geklaagd.
“2.1. Belanghebbende, geboren op [datum 1] 1960, woont volgens de gemeentelijke basisregistratie Personen vanaf [datum 2] 2006 op het adres [a-straat] 95 te [woonplaats] . In 2011 heeft hij een Belgische arbeidsongeschiktheidsuitkering van € 26.178 genoten van VKM Limburg te Hasselt. Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar geen werkzaamheden verricht.
Belanghebbende heeft op 9 juli 2012 op elektronische wijze aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over 2011 gedaan. In de aangifte heeft belanghebbende € 20.727 aan inkomsten uit vroegere arbeid zonder Nederlandse loonheffing, inkomsten uit eigen woning van € 973 en een aftrekbedrag geringe eigenwoningschuld van € 973 aangegeven. Belanghebbende heeft in zijn aangifte aangegeven dat hij het gehele jaar niet verplicht verzekerd is voor de AOW/Anw en AWBZ/Zvw.
Met dagtekening 7 februari 2014 is de aanslag IB/PVV vastgesteld. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld op een bedrag van € 12.850 (€ 20.727 inkomen met een negatief saldo inkomsten uit eigen woning van € 7.877). Het bedrag van de aanslag is een te betalen bedrag van € 1.503 (inclusief € 82 heffingsrente). Het premie-inkomen is eveneens vastgesteld op € 12.850. De berekende premie volksverzekeringen AOW/Anw is € 2.441.
Belanghebbende heeft, bij beschikking van 3 oktober 2012, vanaf 11 september 2012 van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) een ontheffing van de verzekeringsplicht voor de AOW en de Anw en de AKW gekregen. Belanghebbende heeft op 19 december 2013 een verzoek gedaan om met terugwerkende kracht ontheffing te verkrijgen. Dat verzoek is door de SVB bij beschikking van 9 januari 2014 afgewezen.”
Belanghebbende heeft in hoger beroep een attest overgelegd (gedateerd 26 mei 2015) van de Christelijke Mutualiteit. Het heeft, voor zover van belang, de volgende inhoud.
“Ondergetekende (…) verklaart dat:
op naam van betrokkene een arbeidsongeschiktheid (+ 66%) werd geregistreerd:
van 12-01-1995 tot heden en verder
Bovengenoemde is + 66% invalide RIZIV erkend vanaf 12-01-1996 (volgnummer RIZIV
[nummer] ).
bovengenoemde volgende uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid ontvangen heeft:
[Hof: volgt samengevat een tabel met perioden in 2011 en in die perioden uitgekeerde bedragen]
Totaal Bruto: 313 dagen 21471,18 EUR
Pensioen: -743,95 EUR
= een vermindering van 2,49 euro op het dagbedrag van de ziekteuitkeringen
Totaal Netto: 20727,23 EUR”
3 Geschil in hoger beroep
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of aan belanghebbende terecht de onderhavige aanslag IB/PVV 2011 is opgelegd; het gaat in het bijzonder om de vraag of belanghebbende premieplichtig is voor de Algemene Ouderdomswet (hierna: AOW), de Algemene nabestaandenwet (hierna: Anw) en de Algemene Kinderbijslagwet (hierna: AKW). Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de inspecteur bevestigend.