Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-11-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:5009, 15/00884

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-11-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:5009, 15/00884

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
10 november 2016
Datum publicatie
22 februari 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2016:5009
Zaaknummer
15/00884

Inhoudsindicatie

Nieuw Feit. Inspecteur had niet zodanige twijfel over de in de aangifte geclaimde zelfstandigenaftrek moeten koesteren dat hij nader onderzoek had behoren te doen alvorens de aanslag op te leggen.

Urencriterium. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt in het desbetreffende jaar ten minste 1225 uur aan werkzaamheden aan zijn onderneming te hebben besteed.

Uitspraak

kenmerken 15/00884 en 15/00885

10 november 2016

uitspraak van de meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

(gemachtigden: [A] en [B] )

tegen de uitspraak van 29 april 2015 in de zaken met kenmerken AWB 14/4877 en 14/4878 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

(gemachtigden: [C] , [D] en [E] )

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 8 maart 2014 voor het jaar

2011 een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.993. Voorts heeft de inspecteur aan belanghebbende met dagtekening 14 maart 2014 voor het jaar 2012 een aanslag IB opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.079.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij in één geschrift vervatte

uitspraken op bezwaar, gedagtekend 25 juni 2014, de aanslagen gehandhaafd. De tegen deze uitspraken ingestelde beroepen heeft de rechtbank in haar uitspraak ongegrond verklaard.

1.3.

De tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 16

juni 2015, aangevuld bij brieven van 30 juli 2015. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2016. Van het

verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft onder meer de volgende feiten vastgesteld:

“2.1. Belanghebbende was in de jaren 2011 en 2012 werkzaam in loondienst. Daarnaast is hij in 2011 gestart met het opzetten van een onderneming als tatoeëerder. Vanaf 30 september 2011 stond belanghebbende voor de uitoefening van deze werkzaamheden ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel onder de naam [F] . Inmiddels heeft belanghebbende zijn werkzaamheden beëindigd in verband met ziekte van zijn echtgenote.

2.2.

Belanghebbende heeft in de door hem ingediende aangiften IB de inkomsten uit zijn werkzaamheden met betrekking tot het tatoeëren aangemerkt als winst uit onderneming, waarbij hij (verhoogde) zelfstandigenaftrek heeft geclaimd. Voor het jaar 2011 is de aanslag opgelegd conform de aangifte.

2.3.

Op 31 oktober 2013 heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgevonden. Daarin is de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting en inkomstenbelasting voor de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2012 onderzocht. Tevens is onderzocht of terecht rekening is gehouden met de ondernemersaftrekken. Op 27 januari 2014 is een rapport opgemaakt van het boekenonderzoek. Daarin is onder meer geconcludeerd dat belanghebbendes werkzaamheden niet als winst uit onderneming dienen te worden gekwalificeerd, maar als resultaat uit overige werkzaamheden.”

Het Hof gaat van dezelfde feiten uit en vult deze als volgt aan.

2.2.

Naar aanleiding van het boekenonderzoek zijn aan belanghebbende de in onderdeel 1.1 genoemde aanslagen opgelegd, waarbij de (verhoogde) zelfstandigenaftrek is gecorrigeerd (2011) respectievelijk geweigerd (2012).

2.3.

Belanghebbende heeft in hoger beroep afschriften van zijn agenda overgelegd. Ter zitting in hoger beroep heeft de gemachtigde van belanghebbende de originele agenda aan het Hof getoond.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de (navorderings)aanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil het antwoord op de volgende vragen:

In de zaak met kenmerk 15/00884 (jaar 2011)

- is sprake van een ‘nieuw feit’ als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) dat navordering rechtvaardigt?

In de zaak met kenmerk 15/00885 (jaar 2012)

- heeft belanghebbende voldaan heeft aan het zogenoemde urencriterium zodat recht bestaat op de (verhoogde) zelfstandigenaftrek?

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing