Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-11-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:5010, 15/01249
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-11-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:5010, 15/01249
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 10 november 2016
- Datum publicatie
- 22 februari 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2016:5010
- Zaaknummer
- 15/01249
Inhoudsindicatie
De door belanghebbende aangevoerde grieven tegen de aan hem opgelegde aanslag IB/PVV 2009 en de rechtsgang bij de Rechtbank worden door het Hof verworpen. Het hoger beroep van belanghebbende is desondanks gegrond, omdat ter zitting is gebleken dat de hoogte van de aanslag onjuist is vastgesteld.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/01249
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 4 november 2015, nummer AWB 14/6635, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde aanslag en beschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.875 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 874. Tegelijkertijd is aan belanghebbende bij beschikking € 66 heffingsrente in rekening gebracht. De aanslag en beschikking heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd met een beroep op interne compensatie.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, het verzoek om een dwangsom afgewezen, zich onbevoegd verklaard met betrekking tot het verzoek om kwijtschelding van belastingschulden en het beroepschrift, voor zover dat ziet op het verzoek om de kwijtschelding, doorgezonden naar de Ontvanger van de Belastingdienst.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft bij brieven van 1, 3 en 7 maart 2016 schriftelijk gerepliceerd.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota met zeven bijlagen toegezonden aan het Hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.
De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de zeven bij deze pleitnota behorende bijlagen.
De zitting heeft plaatsgehad op 16 juni 2016 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [A] en [B] . De zaken met het kenmerk 15/01249 en 15/01250 zijn gelijktijdig op zitting behandeld.
Belanghebbende heeft te dezer zitting een aanvullende pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
De Inspecteur heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, uittreksels uit het mandaatregister van de Belastingdienst betreffende [A] en [B] overgelegd.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende, geboren op [geboortedatum 1] 1945, is in het onderhavige jaar gehuwd met [C] . Belanghebbende en zijn echtgenote hebben twee dochters, [dochter 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1987 en [dochter 2] , geboren op [geboortedatum 3] 1989.
Belanghebbende heeft op 24 juni 2011 aangifte IB/PVV 2009 gedaan naar de hierna vermelde bedragen:
Loon [D] : € 5.283
[E] : € 8.619
UWV [F] (WAO): € 27.404
Reisaftrek openbaar vervoer: -/- € 557
Belastbare inkomsten uit eigen woning: -/- € 3.320
Kosten levensonderhoud kinderen: -/- € 8.400
Uitgaven voor specifieke zorgkosten: -/- € 1.111
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen: € 874
Verzamelinkomen: € 28.792
Bij brief van 1 augustus 2012 heeft de Inspecteur belanghebbende bericht dat hij voor wat betreft de reisaftrek openbaar vervoer en de aftrek in verband met uitgaven voor levensonderhoud van kinderen voornemens is om af te wijken van de ingediende aangifte.
Met dagtekening 28 november 2012 is aan belanghebbende de aanslag IB/PVV 2009 opgelegd. Hierbij zijn de onder 2.3 genoemde aftrekposten gecorrigeerd.
Bij brief van 24 november 2012 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de onderhavige aanslag. Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 28 oktober 2014 is de Inspecteur, uitsluitend voor wat betreft de WOZ-waarde van de eigen woning van belanghebbende en zijn partner, tegemoet gekomen aan belanghebbendes bezwaar. De Inspecteur heeft de WOZ-waarde van de eigen woning met € 11.000 verminderd tot € 549.000 en de belastbare inkomsten uit eigen woning dienovereenkomstig verminderd met € 60. Met een beroep op interne compensatie heeft de Inspecteur de onderhavige aanslag in stand gelaten. De uitspraak op bezwaar vermeldt hierover:
“ 2- WOZ-waarden
(…)
Ondanks het ontbreken van een verstrekte nieuwe WOZ-beschikking, maar gezien de door u verstrekte informatie, zal ik ook voor het jaar 2009 de WOZ-waarde hanteren zoals door u gesteld, dit is € 549.000.
(…)
Derhalve een lager verzamel- tevens belastbaar inkomen ad € 60 voor het jaar 2009.
(…)
4- Drempel specifieke zorgkosten
Bij de vaststelling van de belastbare inkomens en aanslagen over de jaren 2009 en 2010 heeft geen aanpassing/correctie plaatsgevonden van de drempel voor aftrek van specifieke zorgkosten. Gezien de eerdere en huidige aanpassingen breng ik de volgende correctie aan op de drempel c.q. op de aftrek specifieke zorgkosten voor de jaren
2009 |
||
Uw eerder vastgestelde verzamelinkomen |
€ 38.303 |
|
Correctie lager inkomen eigen woning |
-/- € 61 |
|
Persoonsgebonden aftrek |
€ 1.111 |
|
Uw drempelinkomen |
€ 39.353 |
|
Drempelinkomen van uw partner |
€ 8.432 |
|
Uw gezamenlijk drempelinkomen |
€ 47.785 |
|
Berekening drempelbedrag |
1,65% x € 38.000 = 5,75% x € 9.785 = totaal |
€ 627 € 562 € 1.189 |
Eerder gehanteerd drempelbedrag |
€ 1.129 |
|
Hoger drempelbedrag |
€ 60 |
(…)
2009: Voor het jaar 2009 kom ik eveneens gedeeltelijk tegemoet aan uw bezwaar (WOZ-waarde/inkomsten eigen woning), echter door de correctie van de aftrekdrempel inzake specifieke zorgkosten blijft uw inkomen onveranderd.”
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I: Is belanghebbende ten onrechte niet gehoord in de bezwaarfase?
II: Is de reisaftrek (openbaar vervoer) ten onrechte door de Inspecteur geweigerd?
III: Is de aftrek van kosten voor levensonderhoud van kinderen ten onrechte door de Inspecteur geweigerd?
IV: Heeft belanghebbende enig recht op een aftrek in verband met zijn werkzaamheden als mantelzorger?
V: Heeft belanghebbende recht op toekenning van een dwangsom in verband met het – aldus belanghebbende – te laat doen van uitspraak op bezwaar?
VI: Heeft de Rechtbank in strijd met de beginselen van behoorlijke rechtspleging gehandeld?
VII: Is aan belanghebbende ten onrechte invorderingsrente in rekening gebracht?
VIII: Heeft de Inspecteur de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer in bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel geschonden?
IX: Is de aanslag tot het juiste bedrag vastgesteld?
X: Heeft de Rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding voor de beroepsfase toegekend?
Belanghebbende is van mening dat vraag IX ontkennend, en de overige vragen bevestigend, moeten worden beantwoord. De Inspecteur is van opvatting dat alle vragen ontkennend moeten worden beantwoord.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert – naar het Hof verstaat – tot vermindering van de aanslag, dienovereenkomstige vermindering van de beschikking heffingsrente, vernietiging dan wel vermindering van de beschikking invorderingsrente en het toekennen van een dwangsom in verband met het - aldus belanghebbende - niet-tijdig beslissen op bezwaar. De Inspecteur concludeert - naar het Hof verstaat - tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een verzamelinkomen van € 37.717.
Belanghebbende stelt zich in hoger beroep niet langer op het standpunt dat:
- in het geval het Hof oordeelt dat de Inspecteur de hoorplicht heeft geschonden, de zaak moet worden terugverwezen naar de Inspecteur;
- hij kosten voor levensonderhoud van kinderen in aftrek kan brengen indien die kinderen op dat moment recht hebben op een prestatiebeurs ingevolge de Wet studiefinanciering 2000, en
- de heer [B] , niet beschikt over een geldig mandaat.