Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-11-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:5159, 15/00751
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-11-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:5159, 15/00751
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 18 november 2016
- Datum publicatie
- 22 februari 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2016:5159
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:1179
- Zaaknummer
- 15/00751
Inhoudsindicatie
Aan belanghebbende is o.a. een navorderingsaanslag IB/PVV 2005 opgelegd. In hoger beroep is het antwoord op de volgende vragen in geschil:
I) Is de navorderingsaanslag IB/PVV 2005 tijdig opgelegd?
II) Is sprake van een voor deze navordering vereist nieuw feit?
III) Heeft de staking van het cafébedrijf in 2005 plaatsgevonden?
IV) Zo ja, bedroeg de stakingswinst in dat jaar € 152.815?
Het Hof beantwoordt al deze vragen bevestigend en sluit voor wat betreft het stakingsjaar aan bij een door belanghebbende overgelegde verkoopovereenkomst van 29 december 2005.
Het hoger beroep is ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/00751
Uitspraak op het hoger beroep van
de erven van [belanghebbende] te [plaats 1] ,
hierna: belanghebbenden,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 17 maart 2015, nummer AWB 14/4119, die in één geschrift is vervat met de uitspraken met de nummers 14/4120 en 14/4122,
en op het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraken van de Rechtbank van 17 maart 2015, met de nummers AWB 14/4119, 14/4120 en 14/4122, in het geding tussen
belanghebbenden
en
de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde (navorderings)aanslagen over de jaren 2005 tot en met 2007 en de daarbij bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbenden is onder aanslagnummer [aanslagnummer] H.57 over het jaar 2005 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 152.850. Daarbij is tegelijkertijd bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
Aan belanghebbenden is onder aanslagnummer [aanslagnummer] H.66 over het jaar 2006 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.925 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.272. Daarbij is tegelijkertijd bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
Aan belanghebbenden is onder aanslagnummer [aanslagnummer] H.76 over het jaar 2007 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 913. Daarbij is tegelijkertijd bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij afzonderlijke uitspraken van 26 mei 2014 de (navorderings)aanslagen gehandhaafd.
Belanghebbenden zijn van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbenden een griffierecht geheven van drie maal € 45.
De Rechtbank heeft het beroep inzake de navorderingsaanslag IB/PVV 2005 en de daarbij behorende beschikking heffingsrente ongegrond verklaard; het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2006 en de daarbij behorende beschikking heffingsrente gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar met betrekking tot die aanslag en de bijbehorende beschikking heffingsrente vernietigd, de aanslag IB/PVV 2006 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.925 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.063 en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd; enhet beroep inzake de aanslag IB/PVV 2007 en de daarbij behorende beschikking heffingsrente gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar met betrekking tot die aanslag en de bijbehorende beschikking heffingsrente vernietigd, de aanslag IB/PVV 2007 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.683 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.888 en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
Tegen de uitspraak van de Rechtbank betreffende de navorderingsaanslag IB/PVV 2005 (nummer AWB 14/4119) hebben belanghebbenden hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van het Hof van belanghebbenden een griffierecht geheven van € 123. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De Inspecteur heeft (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de Rechtbank met de nummers AWB 14/4119, 14/4120 en 14/4122. Belanghebbenden hebben het incidentele hoger beroep beantwoord.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) hebben belanghebbenden vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 7 oktober 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , één van beide belanghebbenden, vergezeld van de gemachtigden van belanghebbenden, de heren [C] en [D] , belastingadviseurs te [plaats 2] . Namens de Inspecteur zijn de heer [E] en mevrouw [F] verschenen. Partijen hebben te dezer zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2 Feiten
De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
“ 2.2. [belanghebbende] (verder: erflater) was geboren op [geboortedatum 1] 1934 en is op [datum 2] 2007 overleden. Erflater was in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met mevrouw [G] (verder: [G] ). Zij is op [datum 1] 1999 overleden. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren: een dochter [B] en een zoon [A] (verder tezamen: de belanghebbenden).
Erflater heeft een eenmanszaak, zijnde een café onder de naam “ [H] ”, gedreven op het adres [a-straat] 18 (Hof; bedoeld wordt [a-straat] 8) te [plaats 3] (verder: pand). Erflater heeft dit pand, bestaande uit een bedrijfsruimte met bovenwoning, op [datum 3] 1998 gekocht voor € 90.756. (…) De woning was dienstbaar aan de bedrijfsuitoefening van erflater. Erflater heeft het pand niet als ondernemingsvermogen in zijn aangiften IB/PVV geëtiketteerd.
Erflater was samen met belanghebbenden de erfgenamen van [G] , ieder voor eenderde deel van de nalatenschap. Tot de nalatenschap van [G] behoorde haar 50%-aandeel in het pand.
Op 29 december 2005 heeft erflater met zijn zoon en schoondochter ter zake van de verkoop van het cafébedrijf “ [H] ” een verkoopovereenkomst gesloten. Het pand is door erflater niet verkocht.
(…)
In verband met het overlijden van erflater op [datum 2] 2007 is het pand door [naam] BV op [datum 5] 2007 getaxeerd op € 395.000. Blijkens de akte van toedeling van 17 juli 2008 is het pand eigendom geworden van de zoon. Daarbij is uitgegaan van de door [naam] BV getaxeerde waarde in vrij opleverbare staat van € 395.000.”
In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast:
In de verkoopovereenkomst van 29 december 2005 is als volgt opgenomen:
“De comparanten verklaren, dat de verkoper bij mondelinge overeenkomst heeft verkocht en thans zoveel mogelijk bij dezen of anders op de door de wet voorgeschreven wijze, in eigendom levert aan koper, die verklaart bij mondelinge overeenkomst te hebben gekocht en thans aldus in eigendom aanvaart:
- hert recht op de handelsnaam;
- de inventaris,
- de voorraden;
- de goodwill,
behorende tot de voor rekening van verkoper uitgeoefende onderneming, onder de handelsnaam:CAFĒ [H] , gevestigd te [postcode] [plaats 3] , [a-straat] 8
(…)
VOORWAARDEN EN BEDINGEN:
Koopprijs, verrekening diverse bedragen
Artikel 1
(…)
2. Gemelde koopprijs zal door koper aan verkoper voldaan worden door een storting op 31 december van € 4.303, alsmede in januari 2006 € 4.303 het restant (€ 8.184) volgt in termijnen van € 682 per maand (12 termijnen) vanaf 30 juni 2006.
(…)
Aanvaarding, baten en lasten, risico
Artikel 4
1. De aanvaarding van het verkochte door koper vindt plaats terstond na ondertekening van deze akte. Vanaf dat tijdstip wordt de onderneming geëxploiteerd door en voor rekening en risico van koper.
Alle winsten en verliezen uit de onderneming, vanaf dat tijdstip behaald respectievelijk geleden, komen ten bate respectievelijk ten laste van koper.
2. Koper heeft het gekochte (per gemeld tijdstip) in feitelijk bezit en genot aanvaard. Alle na gemeld tijdstip verrichte rechtshandelingen op naam van - en/of direct betreffende - de onderneming worden geacht voor rekening van de koper te zijn verricht, nemende de koper voor zoveel nodig hierbij nog uitdrukkelijk alle hieronder vallende goederen, rechten en verplichtingen, baten en schulden van de door verkoper gedreven onderneming aan en over.
(…)
Aldus overeengekomen en getekend in tweevoud te [plaats 3] op 29 december 2005
De verkopers: De koper:
[plaats 1] [A]
[K] ”
Erflater woonde in het onderhavige jaar in de bovenwoning van het pand.
De erflater heeft in zijn aangifte IB/PVV 2005 geen melding gemaakt van de staking van het cafébedrijf in dat jaar. Gelet op de inhoud van deze verkoopovereenkomst heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat erflater het cafébedrijf per 29 december 2005 heeft gestaakt. De Inspecteur heeft de stakingswinst berekend op het bedrag van € 152.815. Bij de berekening van deze stakingswinst is de Inspecteur uitgegaan van een waarde van het pand per 31 december 2005 van € 340.000 en een vrijval van de fiscale oudedagsreserve (hierna: FOR) van € 6.892.
De erflater heeft ondanks een uitnodiging en een aanmaning geen aangifte IB/PVV 2006 ingediend.
Belanghebbenden hebben ondanks een uitnodiging en een aanmaning geen aangifte IB/PVV 2007 voor de inkomsten van erflater over dat jaar ingediend.
De zoon van erflater, de heer [A] voornoemd, en zijn echtgenote hebben zich blijkens een tot de stukken behorend uittreksel op 6 januari 2006 laten inschrijven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel als vennoten van het cafébedrijf (aanvang vertegenwoordigingsbevoegdheid 14 januari 2006). In zijn aangifte IB/PVV 2006 heeft de zoon aangegeven dat hij de onderneming met ingang van 1 januari 2006 voor zijn rekening drijft.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil in hoger beroep betreft het antwoord op de volgende vragen:
I) Is de navorderingsaanslag IB/PVV 2005 tijdig opgelegd?
II) Is sprake van een voor deze navordering vereist nieuw feit?
III) Heeft de staking van het cafébedrijf in 2005 plaatsgevonden?
IV) Zo ja, bedroeg de stakingswinst in dat jaar € 152.815?
Belanghebbenden zijn van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben partijen gepersisteerd bij hun standpunten en hebben zij een nadere toelichting daarop gegeven.
Belanghebbenden concluderen tot gegrondverklaring van het hoger beroep en vaststelling van het belastbaar inkomen van erflater in 2005 op een bedrag van € 35 (vóór verliesverrekening). De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.
Ter zitting heeft de Inspecteur nadrukkelijk het standpunt ingenomen dat zijn (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep, dat zich richt op de in één geschrift vervatte uitspraken van de Rechtbank met de nummers AWB 14/4119, 14/4120 en 14/4122, enkel behandeling behoeft indien aan de voorwaarde wordt voldaan, dat het Hof tot het oordeel komt dat het cafébedrijf van erflater niet in 2005 is gestaakt.