Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-02-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:533, 14/01049
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-02-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:533, 14/01049
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 18 februari 2016
- Datum publicatie
- 29 april 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2016:533
- Zaaknummer
- 14/01049
Inhoudsindicatie
Belanghebbende werkt gedurende vier dagen per week als gastouder voor drie kleinkinderen. De vergoeding hiervoor ontvangt zij via een gastouderbureau.
De inkomsten die belanghebbende geniet uit gastouderopvang dienen te worden belast als resultaat uit overige werkzaamheden en niet als winst uit onderneming. Belanghebbende heeft geen recht op de zelfstandigenaftrek, startersaftrek en MKB-winstvrijstelling. Het hoger beroep is ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/01049 en 14/01050
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 oktober 2014, nummers AWB 14/2513 en 14/2514, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen aanslagen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage ingevolge de Zorgverzekeringswet opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.605 respectievelijk een bijdrage-inkomen van € 8.605. Tevens is bij beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht. De aanslagen en de beschikkingen heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur van 14 maart 2014 gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende tweemaal € 45 griffierecht geheven. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het beroep in de zaak met het nummer 14/01049 heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 7 januari 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B] .
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende heeft op 19 oktober 2007 in het kader van gastouderschap een schriftelijke overeenkomst van bemiddeling gesloten met het als zodanig erkende gastouderbureau [C] (hierna: het gastouderbureau). Op dezelfde datum is belanghebbende met haar zoon, de heer [D] , een overeenkomst inzake gastouderschap aangegaan. Vanaf juli 2007 tot en met december 2011 is belanghebbende gedurende vier dagen per week gastouder geweest voor de drie kinderen van de heer [D] , haar kleinkinderen. Belanghebbende is in die tijd geen gastouder geweest voor andere kinderen. Op 25 augustus 2010 heeft belanghebbende het diploma “Helpende zorg en welzijn”, specialisatie “gastouderschap” behaald. Daartoe heeft zij examen gedaan in de onderwerpen (1) bieden van zorg en ondersteuning op basis van een werkplanning, (2) ondersteunen bij het zelfstandig functioneren, en (3) uitvoeren van organisatie- en professiegebonden taken.
Belanghebbende ontving voor haar werkzaamheden in 2010, met tussenkomst van het gastouderbureau, een totale vergoeding van € 10.648.
Op 30 augustus 2011 heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV 2010 ingediend, waarin zij ter zake van haar werkzaamheden als gastouder een bedrag van € 8.605 (opbrengsten € 10.648 minus kosten van € 2.043) als winst uit onderneming heeft aangegeven. Voorts heeft zij de zelfstandigenaftrek, de startersaftrek en de MKB- winstvrijstelling in aanmerking genomen, waardoor haar belastbare inkomen uit werk en wonen € 2.581 negatief bedraagt. Met dagtekening 21 september 2011 is de voorlopige aanslag IB/PVV 2010 conform de ingediende aangifte opgelegd.
Bij de vaststelling van de definitieve aanslag IB/PVV 2010, met dagtekening 14 november 2013, heeft de Inspecteur de door belanghebbende aangegeven inkomsten aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden en de door belanghebbende in de aangifte opgevoerde zelfstandigenaftrek, de startersaftrek en de MKB-winstvrijstelling gecorrigeerd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning heeft de Inspecteur vastgesteld op € 8.605.
In de brief met dagtekening 23 juli 2013 van belanghebbende aan de Inspecteur, die de Inspecteur als bijlage 7 van het verweerschrift bij de Rechtbank heeft overgelegd, is het volgende vermeld:
“(…)
5. Aan acquisitie is in 2010 niets gedaan aangezien het opvangen van 3 kinderen al een
behoorlijke werkdruk betekent.
(…)”.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de inkomsten die belanghebbende geniet met haar werkzaamheden als gastouder moeten worden aangemerkt als winst uit onderneming, hetgeen belanghebbende betoogt, of als resultaat uit overige werkzaamheden, hetgeen de Inspecteur voorstaat.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting hebben partijen hieraan – zakelijk weergegeven – het volgende toegevoegd:
Belanghebbendes gemachtigde:
“Belanghebbende heeft het diploma behaald in 2010, omdat aan erkende kinderopvang eisen worden gesteld. Praktisch gezien heeft belanghebbende geen uitvoering gegeven aan de onderwerpen waarin zij examen heeft gedaan. Belanghebbende heeft alleen haar kleinkinderen opgevangen. Dit is begonnen in 2007 en is eind december 2011 gestopt. Nadien heeft belanghebbende geen werkzaamheden als gastouder meer verricht.
Wat de door mij bedoelde investeringen betreft, merk ik het volgende op. Het huis waarin de opvang plaatsvond, moest voldoen aan normen en in dat verband is een traphekje aangebracht en zijn de stopcontacten voorzien van een afsluitplaatje.
Ik weet niet of belanghebbende een vervanger had bij ziekte. Ik weet ook niet hoe belanghebbende haar tijd heeft besteed tijdens het gastouderschap.
De vergoedingen werden via het gastouderbureau aan belanghebbende betaald, omdat het erkende kinderopvang betrof. Voor de vergoedingen werden de richtlijnen van het gastouderbureau gehanteerd. Het risico voor belanghebbende was dat het gastouderbureau het geld niet door zou betalen. Het komt immers ook voor dat bureaus verdwijnen.
Op de vraag naar de achtergrond waarom het aangegeven ondernemingsvermogen jaarlijks nihil bedraagt omdat alle verdiensten jaarlijks in het geheel worden onttrokken, kan ik geen antwoord geven.”
De Inspecteur:“Ik volsta met de opmerking dat het cassatieberoep tegen de door de gemachtigde genoemde uitspraak van Hof Den Haag ongegrond is verklaard.”
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de hoger beroepen, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslagen tot aanslagen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.581 negatief en een bijdrage-inkomen van nihil, alsmede tot dienovereenkomstige vermindering van de beschikkingen heffingsrente.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.