Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-02-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:697, 12/00249

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-02-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:697, 12/00249

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
26 februari 2016
Datum publicatie
30 mei 2016
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2016:697
Formele relaties
Zaaknummer
12/00249

Inhoudsindicatie

Het Hof oordeelt, na verwijzing door de Hoge Raad, met toepassing van de verzwaring en omkering van de bewijslast, dat belanghebbende terecht is aangeslagen voor de inkomsten uit provisies e.d. betreffende de bemiddeling bij verkoop van financieringsproducten, uitbetaald via een Liechtensteinse stichting en een Nederlandse BV

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Zaaknummers: 12/00249 tot en met 12/00252

Uitspraak op de beroepen van

[X] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraken van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

op de bezwaarschriften van belanghebbende betreffende na te noemen belastingaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente en de boetebeschikkingen over de jaren 1998 tot en met 2001.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 1998 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 156.599. Tegelijkertijd is aan belanghebbende bij beschikking een boete opgelegd van ƒ 56.015. Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslag en de boetebeschikking bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaar tegen de navorderingsaanslag en de boetebeschikking bij in één geschrift vervatte uitspraken afgewezen.

1.1.2.

Aan belanghebbende is over het jaar 1999 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 151.892. Tegelijkertijd is aan belanghebbende bij beschikking een boete opgelegd van ƒ 58.762. Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslag en de boetebeschikking bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaar tegen de navorderingsaanslag en de boetebeschikking bij in één geschrift vervatte uitspraken afgewezen.

1.1.3.

Aan belanghebbende is over het jaar 2000 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 368.642. Tegelijkertijd is aan belanghebbende bij beschikking een boete opgelegd van ƒ 176.937. Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslag en de boetebeschikking bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaar tegen de navorderingsaanslag en de boetebeschikking bij in één geschrift vervatte uitspraken afgewezen.

1.1.4.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 241.153. Tegelijkertijd is aan belanghebbende bij beschikking een boete opgelegd van € 109.913. Belanghebbende heeft tegen de aanslag en de boetebeschikking bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken het bezwaar tegen de aanslag gegrond verklaard, het belastbare inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op € 238.431 en het bezwaar tegen de boetebeschikking afgewezen.

1.1.5.

Tegelijk met de voornoemde belastingaanslagen (hierna: de belastingaanslagen) is bij beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht. De bezwaren van belanghebbende worden geacht mede tegen deze beschikkingen te zijn gericht en de Inspecteur heeft, naar het Hof begrijpt, deze bezwaren bij zijn uitspraken afgewezen.

1.2.

Belanghebbende heeft tegen voornoemde uitspraken bij vier afzonderlijke brieven beroep ingesteld (zaaknummers 05/00164 tot en met 05/00167) bij het Gerechtshof Arnhem (thans: het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden; hierna: Hof Arnhem). Hof Arnhem heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de navorderingsaanslagen, de aanslag en de beschikkingen inzake heffingsrente gehandhaafd, de boetebeschikkingen verminderd, de Staat gelast aan belanghebbende het griffierecht van € 148 te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 471.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van Hof Arnhem beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 11 mei 2012, nr. 10/02081, ECLI:NL:HR:2012:BW5393, BNB 2012/207 (hierna: het verwijzingsarrest) het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van Hof Arnhem vernietigd en het geding verwezen naar het Hof ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het verwijzingsarrest.

1.4.

Partijen hebben naar aanleiding van het verwijzingsarrest elk een schriftelijke conclusie ingediend in alle onderhavige zaken.

1.5.

Op 15 oktober 2014 heeft het Hof met instemming van partijen een inlichtingencomparitie gehouden. Tijdens de inlichtingencomparitie zijn de zaken van belanghebbende gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de zaken van mevrouw [Y] (zaaknummers 12/00245 tot en met 12/00248). Aldaar zijn toen verschenen voor het verstrekken van inlichtingen, de heer [A] , advocaat te [plaats 1] , als gemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van zijn kantoorgenoot de heer [E] en, namens de Inspecteur, de heer [C] en de heer [D] . Van het verhandelde tijdens de inlichtingencomparitie is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift op 23 oktober 2014 aan partijen is verzonden.

1.6.

De Inspecteur (met dagtekening 29 januari 2015) en belanghebbende (met dagtekening 23 september 2015) hebben ieder een nadere schriftelijke zienswijze ingediend.

1.7.

De mondelinge behandeling ter zitting van het Hof heeft plaatsgehad op 5 oktober 2015 te ’s-Hertogenbosch. Tijdens deze zitting zijn de zaken van belanghebbende gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de zaken van mevrouw [Y] (voornoemd), [Q] B.V. (zaaknummers 12/00237 tot en met 12/00240) en [Z] B.V. (zaaknummers 12/00241 tot en met 12/00244). Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, als gemachtigde van belanghebbende en van mevrouw [Y] , de heer [A] , voornoemd; als gemachtigde van [Q] B.V. en [Z] B.V., de heer [B] , advocaat te [plaats 2] ; alsmede, namens de Inspecteur, de heren [C] en [D] , voornoemd.

1.8.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota (zonder bijlagen) voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.9.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.10.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende is gehuwd en werkte tot 2001 als buschauffeur. Vanaf 2001 genoot belanghebbende een VUT-uitkering. Belanghebbende is in 1982 failliet verklaard.

2.2.

Belanghebbendes echtgenote (mevrouw [Y] , hierna: de echtgenote) was in de onderhavige jaren bestuurster en enige werkneemster van [Q] B.V. (hierna: [Q] ) alsmede van [Z] B.V. (hierna: [Z] ). De echtgenote was tevens enig aandeelhoudster van [Q] . Belanghebbende was vanaf 1 januari 1990 procuratiehouder met volledige volmacht van [Z] . [Z] handelde ook onder de naam [H] .

2.3.

De aandelen in [Z] waren tot 23 juni 1993 in handen van de echtgenote. Op die datum heeft de echtgenote 39 van de 40 aandelen van [Z] verkocht aan de [Stiftung] (hierna: [Stiftung] ) en één prioriteitsaandeel behouden. [Stiftung] is een op 26 januari 1993 opgerichte rechtspersoon naar Liechtensteins recht die is gevestigd in Liechtenstein. [Stiftung] kent een ‘Stiftungsrat’, die wordt gevormd door twee juristen, die werkzaam zijn bij een eveneens in Liechtenstein gevestigd trustkantoor.

2.4.

Belanghebbende wierf in de onderhavige jaren voor [M Inc.] Inc. te [plaats 3] , gevestigd in de Verenigde Staten van Amerika (hierna: [M Inc.] ), klanten voor financieringsproducten. [M Inc.] was een zakelijke dienstverlener, die tegen vergoeding van een zogenoemde ‘processing fee’ (hierna: de fee) zekerheden verstrekte ten behoeve van cliënten, die bij een bank een lening wilden afsluiten. Cliënten dienden een aanvraag in bij [Z] en betaalden daarvoor bemiddelingskosten (hierna: de provisie). Als de cliënt besloot het product aan te schaffen en [M Inc.] de benodigde zekerheden had verstrekt, betaalde de cliënt de fee aan [M Inc.] . Op de fee mocht de cliënt de reeds betaalde provisie in mindering brengen. Voor de bemiddeling was [M Inc.] een commissie verschuldigd ter grootte van 20 percent van de fee (hierna: de commissie(s)). [Z] droeg de kosten die belanghebbende maakte bij het werven van cliënten en bij het verkopen van het financiële product. Voorts heeft [Z] in de onderhavige jaren een [auto] aan belanghebbende ter beschikking gesteld. De echtgenote ontving in de onderhavige jaren een arbeidsbeloning van ongeveer ƒ 25.000 (€ 11.344) per jaar.

2.5.

Op 24 juli 2001 is een door de Belastingdienst ingesteld boekenonderzoek aangevangen bij [Z] en [Q] . Als uitvloeisel daarvan heeft de Inspecteur door tussenkomst van de FIOD een verzoek om inlichtingen gedaan bij de Amerikaanse Internal Revenue Service (hierna: de IRS) betreffende de zakelijke relatie van belanghebbende met [M Inc.] . De IRS heeft de door de FIOD geformuleerde vragen schriftelijk aan [M Inc.] voorgelegd. In de brief van 29 september 2003 heeft [M Inc.] “certain financial records in connection with the payments made to our independent commission agent [X] ” aan de IRS verstrekt. De antwoorden op de vragen over de werkzaamheden van [M Inc.] en de relatie met belanghebbende luiden, voor zover van belang:

“1) Does [M Inc.] of America or [M Inc.] carry out financial activities?

Yes. [M Inc.] caries on financial activities in that it acts as a broker to match creditors and debtors. It receives a processing fee for this service from which it pays the agent. (see 4) below)

2) Do [M Inc.] of America and/or [M Inc.] use agents?

Yes. [M Inc.] does use agents. In this case, Mr. [X] serviced the Netherlands.

3) Are Mr. [X] or his brother Mr. [F] their wives, ie Mrs. [Y] and Mrs. [G] , (…), or [Z] BV, or [H] known as agents to your tax administration or to these American companies?

Yes. Only Mr. [X] through [H] .

4) Is commission paid to (one of these persons or is commission paid to [Stiftung] , [b-straat] 5, [plaats 4] , Liechtenstein?

Yes. Comission is paid to, Mr. [X] through his company [H] in the amount of 20% of the processing fee.

5) If commission is paid, what amounts are paid in the periso 1998-2002 (…).

Amounts on record that were paid to Mr. [X] are listed in the table below by year. (…)

6) Does [M Inc.] of America or [M Inc.] have any other business relations with [Stiftung] , [b-straat] 5, [plaats 4] , Liechtenstein? If so, what doe[sic] these relations imply?

[M Inc.] has no other relations with the bank [Stiftung] , [b-straat] 5, [plaats 4] , Liechtenstein.”

2.6.

Uit de gegevens van [M Inc.] volgt dat de volgende bedragen door [M Inc.] zijn overgeboekt naar een door [Stiftung] in Liechtenstein aangehouden bankrekening:

voor het jaar 1998 in totaal $ 52.000 ƒ 106.600

voor het jaar 1999 in totaal $ 53.400 ƒ 112.051

voor het jaar 2000 in totaal $ 118.000 ƒ 304.440

voor het jaar 2001 in totaal $ 187.000 ƒ 455.020 of € 206.479

ƒ 978.111

2.7.

[M Inc.] stuurde belanghebbende kopieën van de brieven, waarin zij een Amerikaanse bank opdracht gaf bedragen over te boeken naar de bankrekening van [Stiftung] in Liechtenstein. Onderaan de brieven was steeds de naam van belanghebbende vermeld.

2.8.

[Stiftung] heeft in de jaren 1995, 1997, 1998 en 1999 rentedragende leningen verstrekt aan [Z] , aan [Q] en aan de echtgenote. Deze leningen hebben de volgende kenmerken:

afsluitdatum geldlener bedrag rente aflossing

6-12-1995 de echtgenote ƒ 350.000 6% aflossingsvrij

19-7-1997 [Q] ƒ 200.000 6% aflossingsvrij tot 19-7-2004

1-9-1998 [Q] ƒ 170.000 6% aflossingsvrij tot 1-9-2005

24-12-1998 [Z] ƒ 40.000 6% aflossingsvrij tot 24-12-2005

3-12-1999 [Q] ƒ 150.000 6,5% aflossingsvrij tot 3-12-2006

ƒ 910.000

2.9.

Op de door [Stiftung] verstrekte leningen zijn de volgende rentebedragen betaald, welke betaling in de regel door middel van bijschrijving bij de hoofdsom plaatsvond:

1998

1999

2000

2001

ƒ

ƒ

ƒ

Rente betaald door de echtgenote

5.212

5.525

5.856

2.723

Rente betaald door [Z]

2.812

11.429

Rente betaald door [Q]

24.333

35.340

44.683

19.737

29.545

40.865

53.351

31.166

2.10.

De geldleningen aan de echtgenote en [Q] zijn door hen grotendeels aangewend voor de aanschaf van onroerende zaken. De echtgenote heeft de door haar verworven onroerende zaken overgedragen aan [Q] , waarbij [Q] de schuld aan [Stiftung] van de echtgenote heeft overgenomen.

2.11.

De aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van belanghebbende zijn ingediend door zijn toenmalige belastingadviseur, [K] . In de aangiften over de jaren 1998 tot en met 2000 heeft belanghebbende rente als persoonlijke verplichtingen afgetrokken. Dit betrof enerzijds de onder 2.9 genoemde rentebedragen, die aan [Stiftung] verschuldigd waren (belanghebbende had in de betreffende jaren het hoogste persoonlijke inkomen), en anderzijds rente die aan andere personen is voldaan tot de volgende bedragen: ƒ 425 (1998), ƒ 404 (1999), en ƒ 90 (2000).

2.12.

De Inspecteur heeft bij de belastingaanslagen de door [M Inc.] naar [Stiftung] overgeboekte bedragen aangemerkt als inkomsten uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden en deze tot het belastbare inkomen (voor 2001: het belastbare inkomen uit werk en woning) van belanghebbende gerekend tot de volgende bedragen: ƒ 106.600 (1998), ƒ 117.480 (1999), ƒ 304.440 (2000) en € 218.931 (2001). Daarnaast heeft hij de aftrek van het volledige rentebedrag als persoonlijke verplichting geweigerd.

2.13.

Met dagtekening 9 december 2003 heeft de Inspecteur belanghebbende voor het eerst in kennis gesteld van zijn voornemen tot het opleggen van boetes. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de belastingaanslagen, de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente en de boetebeschikkingen. De bezwaarschriften met betrekking tot de navorderingsaanslagen over de jaren 1998 tot en met 2000 zijn ontvangen op 13 februari 2004. De aanvullingen op voornoemde bezwaarschriften zijn door de Inspecteur ontvangen op of omstreeks 29 april 2004. Het bezwaarschrift tegen de aanslag over het jaar 2001 is ontvangen op 27 mei 2004.

2.14.

De door belanghebbende opgestelde beroepschriften in onderhavige zaken zijn door Hof Arnhem ontvangen op 28 januari 2005. Bij brieven van 4 april 2005 heeft belanghebbende om uitstel voor indiening van de motiveringen verzocht, welk uitstel door Hof Arnhem is verleend. De motiveringen zijn ontvangen op 31 mei 2005.

2.15.

Belanghebbende heeft voorts Hof Arnhem verzocht om een conclusie van repliek te mogen indienen. Het verzoek daartoe is ontvangen op 23 december 2005. Desgevraagd heeft belanghebbende uitstel gekregen voor het indienen ervan. De op alle zaken betrekking hebbende, in één geschrift vervatte, conclusie van repliek is ontvangen op 16 februari 2006.

2.16.

Na verwijzing door de Hoge Raad heeft het Hof belanghebbende bij brief van 7 juni 2012 in de gelegenheid gesteld een schriftelijke zienswijze in te dienen. Na een verzoek daartoe is aan belanghebbende uitstel verleend voor het indienen van de zienswijze. De zienswijze is ontvangen op 27 september 2012. De door het Hof geplande mondelinge behandeling ter zitting op 12 juni 2013 heeft op verzoek van belanghebbende geen doorgang gevonden.

2.17.

Belanghebbende heeft verzocht om schriftelijk te mogen reageren op de door de Inspecteur ingediende schriftelijke zienswijze. Het verzoek daartoe is ontvangen op 2 juli 2013. Desgevraagd heeft belanghebbende uitstel gekregen voor het indienen ervan. De termijn daartoe is op verzoek van belanghebbende meermalen verlengd, ten laatste male bij brief van de griffier van 30 oktober 2013, waarbij de termijn is verlengd tot 27 november 2013. Belanghebbende heeft geen schriftelijke reactie ingediend.

2.18.

Op 7 januari 2015 heeft de griffier aan belanghebbende voor alle onderhavige zaken een uitnodiging verzonden voor de mondelinge behandeling ter zitting op 12 februari 2015. Bij brief van 23 januari 2015 heeft belanghebbende om verdaging van deze zitting verzocht in verband met financiële moeilijkheden van belanghebbende die de bijstand door de gemachtigde verhinderden. Het verzoek is door het Hof bij brief van 4 februari 2015 ingewilligd, waarbij is aangegeven dat de mondelinge behandeling met drie maanden werd verdaagd. De mondelinge behandeling heeft echter, om organisatorische redenen aan de zijde van het Hof, plaatsgevonden op 5 oktober 2015.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil na verwijzing betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Heeft de Inspecteur terecht en tot het juiste bedrag het belastbare inkomen (2001: belastbare inkomen uit werk en woning) van belanghebbende gecorrigeerd? Meer in het bijzonder is in geschil:

1.1.

Zijn de door [M Inc.] aan [Stiftung] als commissie uitgekeerde bedragen bij belanghebbende belastbaar als andere inkomsten uit arbeid (2001: resultaat uit overige werkzaamheden)?

1.2.

Zijn de door belanghebbende in de aangiften over 1998 tot en met 2000 als persoonlijke verplichting afgetrokken rentebedragen terecht en tot de juiste bedragen gecorrigeerd?

1.3.

Beschikt de Inspecteur voor de jaren 1998 tot en met 2000 steeds over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt?

1.4.

Kan de Inspecteur ter zake van de door [Q] en [Z] aan [Stiftung] betaalde rente een beroep doen op interne compensatie en de als rente betaalde bedragen tot het belastbare inkomen (2001: het belastbare inkomen uit werk en woning) van belanghebbende rekenen?

2. Is de bewijslast omgekeerd en verzwaard?

3. Heeft de Inspecteur de boetebeschikkingen terecht, overeenkomstig de daarvoor geldende regels en tot de juiste bedragen vastgesteld?

4. Heeft de Inspecteur de beschikkingen inzake heffingsrente terecht en tot de juiste bedragen vastgesteld?

5. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van immateriële schade?

6. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten?

Belanghebbende is van mening dat de vragen 1 tot en met 4 ontkennend en de vragen 5 en 6 bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd tijdens de inlichtingencomparitie op 15 oktober 2014 en het onderzoek ter zitting op 5 oktober 2015, wordt verwezen naar de ter zake opgemaakte processen-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, van de belastingaanslagen en de boetebeschikkingen, dan wel tot vermindering van de belastingaanslagen en de boetebeschikkingen, tot vernietiging dan wel evenredige vermindering van de beschikkingen inzake heffingsrente, tot toekenning van een vergoeding van immateriële schade en van de werkelijke proceskosten.

3.4.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van Hof Arnhem, tot afwijzing van het verzoek om vergoeding van immateriële schade dan wel tot een beperkte toekenning ervan en, indien aan de orde, tot toekenning van een vergoeding van de proceskosten conform het Besluit proceskosten bestuursrecht.

4 Gronden

5 Beslissing