Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-01-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:8, 14/00366

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-01-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:8, 14/00366

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
7 januari 2016
Datum publicatie
18 januari 2016
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2016:8
Zaaknummer
14/00366

Inhoudsindicatie

Belanghebbende koopt, verkoopt en verhuurt onroerende zaken. Voor deze activiteiten is hij ondernemer voor de omzetbelasting.

In 2006 hebben belanghebbende en zijn echtgenote vijf appartementsrechten gekocht, recht gevend op een woning in een appartementencomplex, alsmede op 4 parkeerplaatsen in de kelder daarvan. Ter zake van de levering van de appartementsrechten op 10 oktober 2007 is een bedrag van € 93.004 aan omzetbelasting in rekening gebracht. Belanghebbende stelt het woonappartement mede te gebruiken ten behoeve van zijn onderneming, met name voor het voeren van de administratie daarvan. Pas over het tweede kwartaal van 2008 is de in rekening gebrachte omzetbelasting als voorbelasting in aftrek gebracht. In geschil is of € 93.004 als voorbelasting in aanmerking mag worden genomen. Voorts heeft belanghebbende verzuimd omzetbelasting over door hem verhuurde onroerende zaken te voldoen. Niet in geschil is de door belanghebbende verschuldigde omzetbelasting; wel de hoogte van de boete van 25 %.

Het Hof oordeelt, in navolging van de Rechtbank, dat het tijdstip van ingebruikname het laatste tijdstip is waarop belanghebbende de mogelijkheid had om de appartementsrechten tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen (Hoge Raad 15 april 2011, nr. 10/00275, ECLI:NL:HR:2011:BQ1213). Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende de appartementsrechten in 2007 in gebruik heeft genomen. Nu uiterlijk in de aangifte over het vierde kwartaal van 2007 de aan belanghebbende en zijn echtgenote in rekening gebrachte omzetbelasting niet als voorbelasting in aftrek is gebracht, oordeelt het Hof dat belanghebbende niet bedoeld heeft de appartementsrechten tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen. Belanghebbende mag het bedrag van € 93.004 niet als aftrekbare voorbelasting in aanmerking nemen.

Eveneens in navolging van de Rechtbank oordeelt het Hof dat, gegeven de vastgestelde feiten, terecht een boete van 25 % is opgelegd. Die feiten zijn dat belanghebbende als eigenaar van de verhuurde onroerende zaken zelf als verhuurder is opgetreden, belanghebbende de huurovereenkomst zelf heeft ondertekend, in de huurovereenkomst is overeengekomen dat sprake is van belaste verhuur, belanghebbende facturen inclusief omzetbelasting heeft verstuurd aan de huurders, de huren op de zakelijke bankrekening van belanghebbende inclusief omzetbelasting zijn ontvangen en belanghebbende zelf aangifte heeft gedaan en daarbij niet de te voldoene omzetbelasting heeft vermeld. Nu belanghebbende bij elke stap – vanaf het sluiten van de overeenkomst tot en met het doen van aangifte – zelf betrokken is geweest, oordeelt het Hof dat het aan grove schuld van belanghebbende is te wijten dat ter zake van verhuuropbrengsten geen omzetbelasting is aangegeven en dat deze niet is voldaan.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 14/00366

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 13 februari 2014, nummer AWB 13/2010, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

inzake de hierna vermelde naheffingsaanslag, boetebeschikking en beschikking heffingsrente.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is, gedagtekend 26 januari 2012, onder aanslagnummer [aanslagnummer] over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2010 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 124.680. Tegelijkertijd is aan belanghebbende ter zake van deze aanslag bij afzonderlijke beschikkingen een boete opgelegd van € 31.170 en een bedrag aan heffingsrente in rekening gebracht van € 11.461.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 105.230, de boetebeschikking tot € 3.056 en de beschikking heffingsrente tot € 8.755. In de verminderde naheffingsaanslag is niet langer belasting over de jaren 2006 en 2007 begrepen.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 160.

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het de boete en de heffingsrente betreft, de uitspraken op bezwaar inzake de boete- en de heffingsrentebeschikking vernietigd, de boete verminderd tot € 2.444, de heffingsrente verminderd met het bedrag dat is berekend over de periode 9 juni 2010 tot 9 februari 2011, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 487 en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze betaalde griffierecht van € 160 vergoedt.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Eén dag voorafgaande aan de zitting, op 10 november 2015, heeft belanghebbende een nader stuk ingezonden, ten aanzien waarvan hij het Hof, onder de mededeling dat hij niet ter zitting aanwezig zal zijn, verzocht heeft dit aan te merken als pleitnotitie voor de mondelinge behandeling op 11 november 2015. De Inspecteur heeft op 10 november 2015 telefonisch aan de griffier medegedeeld dat ook hij niet ter zitting zal verschijnen, dat hij er geen bezwaar tegen heeft dat het Hof vorenbedoeld stuk van belanghebbende aanmerkt als een nader ingediend gedingstuk en dat hij geen behoefte heeft op de inhoud van dit stuk te reageren.

1.5.

De zitting heeft plaatsgehad op 11 november 2015 te ’s-Hertogenbosch, alwaar van de zijde van partijen niemand is verschenen.

1.6.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting van de Rechtbank zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende is onder huwelijkse voorwaarden gehuwd met [A] (hierna: de echtgenote).

2.2.

Belanghebbende koopt, verkoopt en verhuurt onroerende zaken. Voor deze activiteiten is hij ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB).

2.3.

Belanghebbende heeft in de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010, behoudens over het tweede kwartaal 2008, uitsluitend nihilaangiften omzetbelasting ingediend. Over het tweede kwartaal 2008 heeft hij een bedrag van € 93.004 aan voorbelasting teruggevraagd. Die teruggaaf is hem verleend.

Aanvullende (suppletie-)aangiften zijn niet gedaan.

2.4.

Gedagtekend 10 oktober 2006 hebben belanghebbende en zijn echtgenote een koopovereenkomst gesloten met [B] B.V. (hierna: [B] ), waarbij [B] verkoopt aan belanghebbende en zijn echtgenote vijf appartementsrechten recht gevend op het gebruik van een woning op de derde verdieping met een berging in de parkeerkelder, aangeduid als appartementsindex 5, alsmede op vier parkeerplaatsen in de parkeerkelder, aangeduid als de appartementsindexen 43, 46, 58 en 63. De appartementsrechten maken deel uit van een appartementencomplex met toebehoren, gelegen aan het [a-straat] te [woonplaats] . Eveneens gedagtekend 10 oktober 2006 hebben belanghebbende en zijn echtgenote met een aan [B] gelieerde vennootschap een aannemingsovereenkomst gesloten.

2.5.

Met dagtekening 16 mei 2007 is een factuur opgemaakt, gericht aan belanghebbende en zijn echtgenote, met als omschrijving FACTUUR NR: [nummer 1], betreffende [C] , Projectnummer: [nummer 2] / Bouwnummer: [nummer 3] , waarin de grondtermijn, alsmede de termijnen 1 tot en met 7 zijn omschreven, optellend tot een totaal van € 489.495,80, exclusief omzetbelasting. Voorts is vermeld de verschuldigde omzetbelasting van € 93.004,20 en het totaal inclusief omzetbelasting van € 582.500,00. Op de factuur is vermeld:

“Indien het transport van uw woning nog niet heeft plaatsgevonden, kunt u deze factuur als kennisgeving beschouwen. Deze factuur zal bij transport worden afgerekend.”

2.6.

Op 10 oktober 2007 heeft de levering van de onder 2.4 genoemde appartementsrechten plaatsgevonden. Door belanghebbende en zijn echtgenote zijn bij het passeren van de akte van levering voldaan de koopsom van de grond, inclusief omzetbelasting, van € 153.000, de overeengekomen termijnen, inclusief omzetbelasting, van € 429.500 (totaal € 582.500), nog verschuldigde rente van € 7.042,19 en € 20.314,78, te verminderen met de nota minderwerk van € 8.045,01, derhalve in totaal, € 601.811,96.

2.7.

Belanghebbende heeft de appartementsrechten in 2007 in gebruik genomen. Hij bezigt het woonappartement mede voor werkzaamheden ten behoeve van zijn onderneming, met name het voeren van de administratie daarvan.

2.8.

Gedurende het tijdvak waarover de naheffingsaanslag is opgelegd, is belanghebbende voorts eigenaar van onder andere de onroerende zaken [b-straat] 4D en 4F (vanaf 26 augustus 2008) te [D] . [b-straat] 4D is gedurende de periode 1 januari 2009 tot en met 31 januari 2010 voor € 12.600 per jaar, exclusief omzetbelasting, verhuurd aan [E] B.V.. [b-straat] 4F is gedurende de periode 1 augustus 2008 tot en met 31 december 2010 verhuurd aan [F] B.V.. Over het jaar 2008 is een huur van € 6.750, exclusief omzetbelasting, ontvangen, over elk van de jaren 2009 en 2010: € 16.200, exclusief omzetbelasting.

2.8.1.

Met zowel [E] B.V. als met [F] B.V. zijn over de in 2.7 vermelde perioden huurovereenkomsten gesloten. De overeenkomst met [E] B.V. dateert van 28 september 2008, de overeenkomst met [F] B.V van 14 augustus 2008. In beide huurovereenkomsten is belanghebbende als verhuurder vermeld; beide huurovereenkomsten zijn door belanghebbende ondertekend. In artikel 4.3, onderdeel a, van beide huurovereenkomsten verklaren partijen dat de verhuur belast is met omzetbelasting.

2.8.2.

Tot de stukken van het geding behoort een factuur van [belanghebbende] , [a-straat] 7, [postcode 1] [woonplaats] , zijnde belanghebbende, aan [E] B.V., betreffende de huur van het pand [b-straat] 4D, [postcode 2] [D] , over de periode december 2010. Blijkens deze factuur wordt “conform overeenkomst d.d. 28 september 2008” een huurprijs van € 1.050 en 19 % B.T.W. van € 199,50, totaal € 1.249,50 in rekening gebracht. De factuur vermeldt voorts een rekeningnummer van [G] -BANK te [woonplaats] , rekeningnummer: [rekeningnummer 1] .

2.8.3.

Tot de stukken van het geding behoort een factuur van [belanghebbende] , [a-straat] 7, [postcode 1] [woonplaats] , zijnde belanghebbende, aan [F] B.V., betreffende de huur van het pand [b-straat] 4F, [postcode 2] [D] over de periode december 2010. Blijkens deze factuur wordt “conform overeenkomst d.d. 14 augustus 2008” een huurprijs van € 1.350, 19 % B.T.W. van € 256,50 en servicekosten van € 50, totaal € 1.656,50 in rekening gebracht. De factuur vermeldt voorts een rekeningnummer van [G] -BANK te [woonplaats] , rekeningnummer: [rekeningnummer 2] .

2.8.4.

Tot de stukken van het geding behoort een afschrift van Zakelijke Rekening, rekeningnummer [rekeningnummer 2] , ten name van belanghebbende, waarop op 9 november 2010 een bedrag van € 1.249,50 wordt bijgeschreven met als omschrijving: [nummer 4] [E] B.V. [b-straat] 4 D [postcode 2] [D] FACTUUR [factuurnummer 1] .

2.8.5.

Tot de stukken van het geding behoort een afschrift van Zakelijke Rekening, rekeningnummer [rekeningnummer 2] , ten name van belanghebbende, waarop op 6 december 2010 een bedrag van € 1.656,50 wordt bijgeschreven met als omschrijving: [nummer 5] [F] B.V. [b-straat] 4 F [postcode 2] [D] FACTUUR [factuurnummer 2] HUUR DEC. 2010.

2.9.

Op 20 mei 2010 is door de Inspecteur een boekenonderzoek aangekondigd. Door omstandigheden heeft het op 25 mei 2010 geplande onderzoek niet plaatsgevonden. Half juni 2010 is er telefonisch contact geweest tussen belanghebbende en de Inspecteur aangaande het aangekondigde boekenonderzoek. Vervolgens heeft het tot 9 februari 2011 geduurd alvorens de Inspecteur belanghebbende heeft laten weten het boekonderzoek aan te willen vangen. Na afgifte van een drietal ordners door belanghebbende aan de Inspecteur op 22 februari 2011 is het boekenonderzoek feitelijk aangevangen. Het van dit boekenonderzoek opgemaakte rapport dateert van 8 december 2011.

2.10.

Naar aanleiding van de bevindingen bij dit boekenonderzoek heeft de Inspecteur op 26 januari 2012 de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Het aanvankelijk nageheven bedrag van € 124.680 betreft de in rekening gebrachte omzetbelasting ter zake van de (op)levering van de vijf appartementsrechten van € 93.004, welk bedrag bij aangifte over het tweede kwartaal van het jaar 2008 als voorbelasting in aftrek is gebracht, alsmede de niet voldane omzetbelasting over de ontvangen huuropbrengsten van de onroerende zaken aan de [b-straat] 4C, 4D, 4F en 4G van € 31.676 over de periode 1 januari 2006 tot en met 31 december 2010. Laatstgenoemd bedrag is na bezwaar verminderd tot € 12.226, zijnde de niet voldane omzetbelasting over de ontvangen huuropbrengsten van de onroerende zaken aan de [b-straat] 4D en 4F over de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Is de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag opgelegd?

II. Is terecht een boete opgelegd?

III. Dient de Inspecteur te worden veroordeeld tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade?

Belanghebbende is van mening dat de vragen I en II ontkennend moeten worden beantwoord en vraag III bevestigend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 12.226, tot vernietiging van de boete, alsmede tot vermindering van de beschikking heffingsrente. Voorts concludeert belanghebbende dat de Inspecteur veroordeeld dient te worden tot betaling van een vergoeding van immateriële schade.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. Voor een vergoeding van immateriële schade bestaat volgens hem geen grond.

4 Gronden

5 Beslissing