Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-03-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1075, 15/01037
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-03-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1075, 15/01037
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 17 maart 2017
- Datum publicatie
- 12 mei 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:1075
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:2872, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 15/01037
Inhoudsindicatie
Hof Den Bosch oordeelt dat belanghebbende bij uitvoer van een auto geen recht heeft op teruggaaf BPM
Op 16 maart 2009 heeft de toenmalige eigenaar van een auto in verband met zijn verhuizing van het Verenigd Koninkrijk naar Nederland verzocht om de toepassing van de BPM-verhuisboedelvrijstelling voor de auto. De vrijstelling is op 31 maart 2009 verleend.
Achteraf is gebleken dat voor de auto op 14 maart 2008 in het Verenigd Koninkrijk een registratiecertificaat is afgegeven.
De Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) heeft bij invoer van de auto in Nederland een kentekenbewijs deel II afgegeven met als datum eerste toelating 20 april 2009. Tijdens de keuring door de RDW ten behoeve van registratie in Nederland is een kilometerstand van de auto van 354 kilometer opgenomen.
Belanghebbende heeft de auto via een inruiltransactie verkregen. Ter zake van de uitvoer van de auto naar Duitsland heeft belanghebbende de Inspecteur in maart 2014 verzocht een teruggaaf van BPM van € 14.506 te verlenen. De Inspecteur heeft dit verzoek afgewezen.
In geschil is of belanghebbende recht heeft op een teruggaaf van BPM van € 14.506 in verband met de uitvoer van de auto naar Duitsland.
Belanghebbende meent dat de Inspecteur het verzoek om een verhuisboedelvrijstelling had moeten afwijzen en bij invoer in Nederland BPM had moeten heffen.
Evenals de Rechtbank oordeelt het Hof dat belanghebbende geen recht heeft op teruggaaf van BPM. Naar het oordeel van het Hof is niet komen vast te staan dat de Inspecteur de vrijstelling BPM bij verhuizing ten onrechte heeft verleend. De Inspecteur heeft mogen vertrouwen op de informatie die door de aanvrager jegens hem is verstrekt en waaruit onder meer de conclusie kan worden getrokken dat de toenmalige eigenaar ruim 12 maanden in het buitenland (Verenigd Koninkrijk) heeft gewoond en dat hij de auto minimaal zes maanden voor de verhuizing naar Nederland in bezit en gebruik heeft gehad.
Alsdan is er geen reden tot teruggaaf van (niet-betaalde) BPM.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/01037
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 21 juli 2015, nummer AWB 14/5393, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen teruggaafverzoek.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op 25 maart 2014 een verzoek tot teruggaaf van belasting op personenauto’s en motorrijwielen (BPM) van € 14.506 gedaan. Bij beschikking van 26 mei 2014 heeft de Inspecteur voormeld verzoek afgewezen. Het bezwaar van belanghebbende tegen deze beschikking is door de Inspecteur ongegrond verklaard.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 497.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Voorafgaande aan de zitting heeft het Hof de Inspecteur verzocht een afschrift van de ‘Aanvraag Vergunning vrijstelling BPM bij verhuizing’ (hierna: de Aanvraag) toe te zenden; kort voor de zitting is de Aanvraag ontvangen. Ter zitting is dit stuk verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 3 februari 2017 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, de heren [A] en [B] , haar gemachtigde de heer [C] , adviseur te [D] , vergezeld van mevrouw [E] , alsmede namens de Inspecteur, mevrouw [F] en de heren [G] en [H] .
De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Op 16 maart 2009 heeft de toenmalige eigenaar van de auto met VIN WDC1648281A372271, een [automerk] (hierna: de auto), in verband met zijn verhuizing van het Verenigd Koninkrijk naar Nederland, voor de overbrenging van zijn auto naar Nederland, verzocht om de toepassing van de verhuisboedelvrijstelling. De vrijstelling is op 31 maart 2009 (voorwaardelijk) verleend.
Voor de auto is op [datum 1] 2008 in het Verenigd Koninkrijk een registratiecertificaat afgegeven.
De Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna: RDW) heeft bij invoer van de auto in Nederland een kentekenbewijs deel II afgegeven met als datum eerste toelating [datum 2] 2009. De auto heeft als kenteken gekregen [kenteken] . Op het kenteken is € 54.270 als bruto BPM vermeld. Tijdens de keuring door de RDW ten behoeve van registratie in Nederland is een kilometerstand van de auto van 354 kilometer opgenomen.
Belanghebbende heeft de auto via een inruiltransactie verkregen. Ter zake van de uitvoer van de auto naar Duitsland heeft belanghebbende de Inspecteur op 25 maart 2014 verzocht een teruggaaf van BPM van € 14.506 te verlenen. Bij beschikking van 26 mei 2014 heeft de Inspecteur voormeld verzoek afgewezen.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op een teruggaaf van BPM van € 14.506 in verband met de uitvoer van de auto naar Duitsland.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
In haar hoger beroepschrift heeft belanghebbende, met een beroep op artikel 8:42 Awb, het Hof verzocht de Inspecteur te gelasten alle relevante stukken in het geding te brengen, waarbij belanghebbende overigens heeft verzuimd om min of meer specifiek aan te geven op welke stukken zij doelt. Ter zitting heeft belanghebbende dit verzoek ingetrokken nadat is komen vast te staan, dat de auto bij invoer 354 kilometer op de kilometerteller had staan.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, toekenning van een teruggaaf van BPM ten bedrage van € 14.506 in verband met de uitvoer van de auto naar Duitsland, alsmede een vergoeding van rente over de periode, die is verstreken tussen de teruggaaf op verzoek en de daadwerkelijke teruggaaf na deze uitspraak.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.