Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-03-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1315, 15/00906

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-03-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1315, 15/00906

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
24 maart 2017
Datum publicatie
11 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:1315
Formele relaties
Zaaknummer
15/00906
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 11

Inhoudsindicatie

In geschil zijn naheffingsaanslagen omzetbelasting 2009 en 2010. Belanghebbende heeft in 2009 een pand gekocht en na verbouwing in 2010 in gebruik genomen. Belanghebbende verhuurt een deel van het pand aan huurder X en stelt een (ander) deel van het pand om niet ter beschikking aan stichting Y. Voorts heeft belanghebbende in 2009 en 2010 kosten voor Y betaald en exclusief omzetbelasting in rekening-courant verrekend met de Y. Belanghebbende heeft de in verband met die kosten aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek gebracht.

Het Hof is van oordeel dat de verhuur van het pand aan X is vrijgesteld van omzetbelasting, nu niet is voldaan aan de voorwaarden van art. 11, eerste lid, aanhef, onderdeel b, ten vijfde, van de Wet OB 1968 juncto art. 6a, van de Uitvoeringsbeschikking OB 1968. De terbeschikkingstelling van het pand aan Y is voor belanghebbende een niet-economische activiteit waarvoor geen recht op aftrek van voorbelasting bestaat. Ter zake van de aan Y doorberekende kosten bestaat bij belanghebbende geen recht op aftrek van voorbelasting. De opgelegde boete is passend en geboden.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/00906

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [plaats 1] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 12 mei 2015, nummer AWB 14/3953 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Inspecteur van de Belastingdienst

hierna: de Inspecteur,

inzake na te noemen naheffingsaanslag, boete- en heffingsrentebeschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] over de periode 2010 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 373.268. In één geschrift verenigd met de naheffingsaanslag is aan belanghebbende bij beschikking een vergrijpboete van € 101.821 opgelegd, onderscheidenlijk bij beschikking een bedrag aan heffingsrente van € 30.281 in rekening gebracht. De naheffingsaanslag en de beide beschikkingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328. De Rechtbank heeft het beroep inzake 2010 gegrond verklaard voor zover het betreft de hoogte van de boete, de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de boete vernietigd, de boete verminderd tot € 59.415, het beroep voor het overige ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten en de Inspecteur gelast het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 497. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 7 september 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, de heer [A] , vergezeld van de gemachtigde de heer [B] , advocaat te [plaats 2] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C] en de heer [D] . Tijdens de zitting zijn gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld de onderhavige zaak en de zaak met kenmerk 15/00907.

1.5.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende heeft in 2009 een (monumenten-)pand gekocht aan de [adres]

te [plaats 1] (hierna: het pand). Belanghebbende heeft het pand in 2009 en

2010 verbouwd.

2.2.

Belanghebbende heeft het pand in 2010 in zijn geheel in gebruik genomen. Het pand bevat 40 tot 50 werkplekken. Het pand heeft 10 tot 12 kamers. Belanghebbende verhuurde per 15 februari 2010 een deel van het pand aan [X] ( [X] ; hierna: [X] ). Belanghebbende en [X] hebben een schriftelijke huurovereenkomst gesloten. Volgens dit contract bedroeg de huurprijs € 1.350 per maand, exclusief omzetbelasting. Daarnaast werd aan servicekosten (elektra, gas en water) een bedrag van € 504 per maand in rekening gebracht. De huurovereenkomst bevat geen door de huurder ondertekende verklaring waaruit blijkt dat zij de onroerende zaak gebruikt voor doeleinden waarvoor een volledig of nagenoeg volledig recht op aftrek van belasting op de voet van artikel 15, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB 1968) bestaat. [X] verrichtte in 2010 voor 86,3% belaste prestaties voor de omzetbelasting. Ook in 2011 en 2012 verrichtte [X] minder dan 90% belaste prestaties voor de omzetbelasting.

2.3.

Stichting [Y] (hierna: de stichting), heeft vanaf 2010 ook gebruik gemaakt van een (ander) deel van het pand. De stichting verrichtte in 2010 geen voor de omzetbelasting belaste prestaties. Ook na 2010 heeft de stichting geen voor de omzetbelasting belaste prestaties verricht.

2.4.

De heer [E] is (mede)bestuurder van alle voornoemde rechtspersonen. De heer [A] is administrateur van belanghebbende.

2.5.

De Inspecteur heeft bij belanghebbende in 2012 en 2013 een boekenonderzoek

verricht. Blijkens het rapport daarvan van 27 november 2013 heeft de Inspecteur onder meer

en voor zover hier van belang het volgende - zakelijk weergegeven - geconcludeerd:

- belanghebbende heeft in 2009 en 2010 de ter zake van de verbouwing van het pand

aan haar in rekening gebrachte voorbelasting op de aangiften omzetbelasting in mindering

gebracht. Belanghebbende heeft het pand in 2010 verhuurd of in gebruik gegeven aan

personen die in 2010 geen (voor de omzetbelasting) belaste prestaties verrichtten (de

stichting) dan wel niet nagenoeg geheel belaste prestaties verrichtten ( [X] ). Er was

derhalve sprake van vrijgestelde verhuur. Dit had moeten leiden tot een herziening in de zin van artikel 15, vierde lid, van de Wet OB 1968 met als gevolg dat de ter zake van de verbouwing in (2009 en 2010) afgetrokken voorbelasting in 2010 op aangifte had moeten worden voldaan. Dit gold ook voor de voorbelasting ter zake van de aan belanghebbende in rekening gebrachte energiekosten (2010) en de inventariskosten (2009 en 2010) in verband met de verhuur en het in gebruik geven van het pand. De in aftrek gebrachte voorbelasting dient te worden nageheven.

- er is sprake van grove schuld waarvoor een vergrijpboete van 25% moet worden

opgelegd, gelet op de volgende feiten en omstandigheden:

• er is een huurcontract ingaande 2010 tussen belanghebbende en [X] ;

• de heer [E] is van beide lichamen bestuurder;

• in het huurcontract staat de huurprijs genoemd exclusief omzetbelasting;

• in het huurcontract wordt echter geen melding gemaakt dat er belast gaat worden

verhuurd;

• het niet verder uitwerken in het huurcontract van de optie belaste verhuur duidt

op onzorgvuldigheid;

• ook is in het huurcontract niet de zogenaamde 90%-verklaring opgenomen die

vereist is om te kunnen opteren voor belaste verhuur;

• de heer [E] is als bestuurder van [X] op de hoogte dat [X] niet

voor 90% of meer belaste prestaties verricht. Ter zake hiervan wordt immers

jaarlijks een berekening gemaakt die nodig is voor de aftrekbaarheid van de

voorbelasting bij [X] ;

• de heer [E] is eigenaar van een trustkantoor. Van hem mag een bepaald

niveau verwacht worden;

• van belastingplichtige mocht worden verwacht dat zij zich zou overtuigen van

de fiscale aanvaardbaarheid van haar gedragingen, met name nu het gaat om

aanzienlijke teruggaven omzetbelasting. Dat heeft zij nagelaten.

- belanghebbende heeft zowel in 2009 als in 2010 kosten voor de stichting betaald en

- exclusief omzetbelasting - in rekening-courant verrekend met de stichting. Belanghebbende heeft de in verband met die kosten in rekening gebrachte omzetbelasting ten onrechte bij de Belastingdienst geclaimd. De omzetbelasting dient te worden nageheven en vanwege opzet moet een vergrijpboete worden opgelegd van 50%.

2.6.

De Inspecteur heeft op grond van voornoemde conclusies over de periode 2010 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd en beschikkingen inzake vergrijpboeten en heffingsrente afgegeven, die als volgt zijn opgebouwd:

Omzetbelasting onderhouds- en verbouwingskosten

€ 282.457

Omzetbelasting energiekosten

€ 2.591

Inventaris

€ 54.202

na te heffen omzetbelasting pand

€ 339.250

vergrijpboete 25% over € 339.250

€ 84.812

omzetbelasting doorberekende kosten stichting

€ 34.018

vergrijpboete 50% over € 34.018

€ 17.009

totaal na te heffen omzetbelasting

€ 373.268

totaal vergrijpboete

€ 101.821

heffingsrente

€30.281

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Is de verhuur van het pand belast ingevolge het bepaalde in artikel 11, eerste lid, aanhef, onderdeel b, ten vijfde, van de Wet OB 1968?

II. Heeft belanghebbende recht op aftrek van omzetbelasting ter zake van aan de stichting doorberekende bedragen?

III. Is de vergrijpboete terecht en tot de juiste hoogte opgelegd?

IV. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van schade op de voet van artikel 8:73, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)?

Belanghebbende beantwoordt de vragen I, II en IV bevestigend en vraag III ontkennend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt, en op hetgeen ter zitting is opgemerkt.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, van de naheffingsaanslag en de boete- en heffingsrentebeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing