Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-04-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1524, 15/00902
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-04-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1524, 15/00902
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 6 april 2017
- Datum publicatie
- 1 juni 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:1524
- Zaaknummer
- 15/00902
Inhoudsindicatie
Art. 3, lid 1, Wet MRB; art. 33 Wet MRB. Auto van het type ‘pick-up’ met overkapping kwalificeert niet als bestelauto. Verzuimboete gematigd
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/00902
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 29 april 2015, nummer AWB 15/625 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur.
betreffende na te melden naheffingsaanslag en boetebeschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] met dagtekening 19 december 2014 over het tijdvak 16 juni 2013 tot en met 15 juni 2014 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 1.805 aan belasting, alsmede, in één geschrift verenigd met de naheffingsaanslag, bij beschikking een boete van € 1.805. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de boetebeschikking, de uitspraak op bezwaar tegen de boetebeschikking vernietigd, de boete verminderd tot € 451, het beroep voor het overige ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en de Inspecteur gelast het griffierecht te vergoeden.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 28 november 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [A] .
Het Hof heeft aan het einde van deze zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende is houder van een auto van het merk [automerk] , type [type] , met kenteken [kenteken] (hierna: de auto). De auto is van het type pick-up en wordt door belanghebbende vrijwel uitsluitend voor zakelijke doeleinden gebruikt: het bijwonen van vergaderingen en het uitvoeren van biologisch onderzoek in de natuur. Belanghebbende heeft voor de motorrijtuigenbelasting het bestelautotarief van artikel 24b Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) aangegeven en voldaan.
Tijdens een controle op 14 april 2014 is op de Brugweg 6 te Kruisland geconstateerd dat de laadbak van de auto was voorzien van een overkapping met zowel een ruit aan de rechterzijde als ook aan de linkerzijde. De overkapping is ongeveer even hoog als de cabine van de auto. Omdat daarmee de auto volgens de Inspecteur niet meer kwalificeerde als bestelauto maar als personenauto, werd aan belanghebbende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd waarbij het verschil tussen het bestelautotarief en het personenautotarief van € 1.805 is nageheven, met een verzuimboete van, eveneens, € 1.805. De naheffingsaanslag is gedagtekend 19 december 2014, en ziet op de periode 16 juni 2013 tot en met 15 juni 2014.
Met dagtekening 7 december 2014 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een rekening voor de periodieke betaling van de motorrijtuigenbelasting voor het tweede halfjaar 2014 gezonden. Daarin werd uitgegaan van het tarief voor een personenauto. In reactie daarop heeft belanghebbende bij brief van 9 december 2014 aan de Inspecteur onder meer het volgende geschreven:
‘Deze constatering op 14 april 2014 mag U niet als uitgangspunt nemen voor het tijdvak 16 juni 2014 t/m 15 december 2014. De auto voldoet aan alle eisen die worden gesteld aan een pick-up om als bestelauto te worden aangemerkt. Ik ben derhalve van mening dat ik door het (automatisch) betalen van mijn motorrijtuigenbelasting aan al mijn verplichtingen voldoe. Wanneer U niet kunt instemmen met voorgaande verzoek ik U een voor beroep vatbare besluit te nemen’.
De in 2.3 vermelde brief van belanghebbende met dagtekening 9 december 2014 is bij de Inspecteur ingekomen op 12 december 2014 en door de Inspecteur aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag met dagtekening 19 december 2014.
Bij het beroepschrift bevindt zich een brief van belanghebbende aan de Inspecteur gedateerd 26 december 2014, met als opschrift: ‘Bezwaarschrift, Aanslagnummer [aanslagnummer] , Dagtekening 19 december 2014’. De brief vermeldt onder meer:
‘Dit pro forma bezwaar is gericht op het verkrijgen van uitstel. Een definitief bezwaar zal nog worden ingediend binnen de gestelde termijn van zes weken.’
Belanghebbende heeft bij brief van 16 januari 2015 zijn bezwaar tegen de naheffingsaanslag gemotiveerd. Reeds vóór ontvangst van die brief van 16 januari 2015 heeft de Inspecteur de motivering van zijn uitspraak op bezwaar intern afgerond. Bij uitspraak van 23 januari 2015 heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Dient de bestreden uitspraak te worden vernietigd omdat de Inspecteur alvorens de bestreden uitspraak te doen, geen kennis heeft genomen van belanghebbendes motivering van zijn bezwaarschrift d.d. 16 januari 2015, waardoor de bestreden uitspraak niet deugdelijk zou zijn gemotiveerd en derhalve niet voldoet aan het bepaalde in artikel 7:12, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)?
II. a) Voldoet de auto aan de wettelijke inrichtingseisen voor een bestelauto? En indien vraag II.a ontkennend moet worden beantwoord:
b) Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd over het tijdvak 16 juni 2013 tot en met 15 juni 2014?
III. Is de verzuimboete, zoals nader vastgesteld door de Rechtbank, passend en geboden?
Belanghebbende is van mening dat de vragen I en IIa bevestigend moeten worden beantwoord, en dat vragen IIb en III ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting is besproken dat de brief van 26 december 2014 die wordt genoemd onder 2.5 zich weliswaar niet in het dossier van de Inspecteur bevond, maar dat partijen er wel vanuit gaan dat deze brief destijds door de Belastingdienst is ontvangen.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vernietiging van de naheffingsaanslag en van de boetebeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.