Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-04-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1529, 16/00279

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-04-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1529, 16/00279

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
6 april 2017
Datum publicatie
1 juni 2017
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:1529
Zaaknummer
16/00279
Relevante informatie
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 10

Inhoudsindicatie

Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende de vereiste aangifte gedaan, omdat de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt heeft dat het op basis van de aangifte verschuldigde BPM-bedrag in absolute zin aanzienlijk lager is het daadwerkelijk verschuldigde BPM-bedrag. Het Hof overweegt voorts ten overvloede dat niet voldaan is aan de bewustheidstoets. Vervolgens overweegt het Hof dat sprake is van een situatie waarop het EU-recht van toepassing is. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Het gebruik van het eigen aankoopcijfer van een auto valt niet binnen de wettelijke systematiek van artikel 10 van de Wet BPM 1992. De door belanghebbende verdedigde methode van koerslijstwaarde minus schade, voor zover dit meer dan normale gebruiksschade is, acht het Hof in beginsel wel toegestaan. Het Hof stelt de handelswaarde van de onderhavige auto in goede justitie vast op een bedrag van € 1.043, door uit te gaan van een koerslijstwaarde van € 7.543 en een bedrag aan schade van € 6.500.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/00279

Uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 7 april 2016, nummer BRE 14/477, in het geding tussen

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en

de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag en beschikking belastingrente.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 26 september 2013 onder aanslagnummer [aanslagnummer] een naheffingsaanslag (hierna: de naheffingsaanslag) in de belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd naar een bedrag van € 726. Tevens is bij beschikking belastingrente (hierna: de beschikking belastingrente) in rekening gebracht tot een bedrag van € 16.

1.2.

Belanghebbende heeft, bij geschrift met dagtekening 7 oktober 2013, bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente. Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 22 januari 2014 heeft de Inspecteur het bezwaar gegrond verklaard, de naheffingsaanslag verminderd met € 112 tot een bedrag van € 614 en de beschikking belastingrente verminderd met € 2 tot een bedrag van € 14. Voorts heeft de Inspecteur een forfaitaire kostenvergoeding van € 235 toegekend.

1.3.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328.

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 56, de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van € 1.238 en de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 328 aan haar te vergoeden.

1.4.

Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De zitting heeft plaatsgehad op 22 februari 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , verbonden aan [bedrijf] B.V. te [plaats 1] , als gemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van de heren [B] en [C] (taxateur), alsmede, namens de Inspecteur, de heren [D] , [E] en [F] .

1.6.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage.

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft ter zake van de registratie van een gebruikte personenauto van het merk [merk] , type [type] met identificatienummer [nummer] (hierna: de auto) op 22 oktober 2012 aangifte BPM (hierna: de aangifte) gedaan. De aangifte vermeldt een te betalen bedrag aan BPM van € 149, welk bedrag op 21 december 2012 is voldaan. Hierbij is belanghebbende uitgegaan van een netto-catalogusprijs inclusies opties van € 14.181. Belanghebbende heeft bij de berekening van de te betalen BPM gebruik gemaakt van een taxatierapport dat in opdracht van belanghebbende is opgesteld door [G] B.V. te [plaats 2] (hierna: [G] . Volgens het taxatierapport van [G] bedraagt de historische nieuwprijs inclusief opties € 21.660. De handelsinkoopwaarde is vastgesteld op € 750, waarbij op de taxatiewaarde (handelswaarde) volgens de koerslijst X-RAY van € 7.543 een bedrag aan schade/herstelkosten in mindering is gebracht van € 7.325. Verder is op de taxatiewaarde een waardecorrectie toegepast van € 532. De datum eerste toelating van de auto is 21 januari 2009.

2.2.

De Inspecteur heeft een hertaxatie (hierna: de hertaxatie) laten uitvoeren door [H] B.V. te [plaats 3] (hierna: [H] ). In het taxatierapport van 27 november 2012 heeft [H] de netto-catalogusprijs inclusief opties vastgesteld op € 14.056. De verkoopwaarde is vastgesteld op € 13.000, waarbij wordt verwezen naar de gemiddelde vraagprijs van twee vergelijkbare voertuigen. De herstelkosten van de geconstateerde schade is vastgesteld op € 10.000. De handelsinkoopwaarde met inachtneming van de aanwezige schade is vervolgens vastgesteld op € 4.000. Dit bedrag is berekend door de verkoopwaarde van € 13.000 te verminderen met een handelsmarge van € 2.500 en een waardevermindering vanwege schade van € 6.500.

2.3.

Naar aanleiding van de hertaxatie heeft de Inspecteur met dagtekening 26 september 2013 de naheffingsaanslag opgelegd van € 726 en in hetzelfde geschrift € 16 belastingrente aan belanghebbende in rekening gebracht. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

2.4.

Bij de uitspraak op bezwaar met dagtekening 22 januari 2014 heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende (deels) gegrond verklaard. De Inspecteur heeft in overeenstemming met het bezwaar van belanghebbende de verschuldigde BPM herberekend met toepassing van het tussentijds tarief van 1 januari 2010 en een extra leeftijdskorting van 2,25%, hetgeen leidde tot een verschuldigde BPM van € 763. De Inspecteur heeft daarop, rekening houdende met het bedrag aan BPM dat belanghebbende reeds op aangifte heeft voldaan, de naheffingsaanslag verminderd tot € 614. De beschikking belastingrente is verminderd tot € 14.

2.5.

De Rechtbank heeft de naheffingsaanslag verder verminderd tot een bedrag van € 56. Daarbij heeft de Rechtbank de handelsinkoopwaarde in goede justitie vastgesteld op € 1.043, uitgaande van de koerslijstwaarde van € 7.543 verminderd met een geschat bedrag aan schade van € 6.500. Voorts heeft de Rechtbank de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Dient de bewijslast te worden omgekeerd en verzwaard omdat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan?

IIa. Indien vraag I bevestigend wordt beantwoord: heeft belanghebbende overtuigend aangetoond dat de naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd?

IIb. Indien vraag I ontkennend wordt beantwoord: heeft de Inspecteur de door hem verdedigde handelsinkoopwaarde aannemelijk gemaakt?

Belanghebbende is van mening, dat de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. Ten aanzien van de tweede vraag zijn beide partijen van mening dat het bewijs dat de wederpartij moet leveren, niet is geleverd.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Ter zitting hebben partijen daaraan het volgende toegevoegd.

Belanghebbende:

Bij de toepassing van artikel 110 van het VWEU gaat het om de eerste registratie. De eigen aankoopnota is in dit kader niet relevant.

De Inspecteur:

De Europese rechtspraak is hier niet van toepassing, omdat belanghebbende de auto heeft gekocht op de Nederlandse markt van een Nederlandse handelaar. Dat hier sprake is van een eerste registratie in Nederland van een uit het buitenland afkomstige auto, is niet relevant.

Belanghebbende hanteert een systeem van koerslijst minus schade. Ik ben van mening dat je niet moet uitgaan van de laagste koerslijst, maar van een gemiddelde van verschillende koerslijsten. Bij hantering van een gemiddelde van verschillende koerslijsten kan hierop de schade in mindering gebracht worden.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het door belanghebbende bij de Rechtbank ingestelde beroep.

4 Gronden

5 Beslissing