Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-04-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1532, 16/03334
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-04-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1532, 16/03334
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 6 april 2017
- Datum publicatie
- 1 juni 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:1532
- Zaaknummer
- 16/03334
Inhoudsindicatie
Het Hof passeert het bewijsaanbod van belanghebbende omdat de in de uitnodiging voor de zitting genoemde mededelingen afdoende zijn (Hoge Raad 23 mei 2014, nr. 12/05526, ECLI:NL:HR:2014:1194, BNB 2014/154). Aan het verzoek om een getuige op te roepen gaat het Hof voorbij, omdat het Hof dit niet zinvol acht.
De Inspecteur heeft de door belanghebbende in aftrek gebrachte rente ter zake van een eigen woning terecht gecorrigeerd, omdat belanghebbende niet aannemelijk maakt dat de woning kwalificeert als eigen woning. Het Hof overweegt ten overvloede dat belanghebbende niet aannemelijk maakt dat enig bedrag aan rente is betaald en op hem en/of zijn echtgenote heeft gedrukt.
Uitspraak
Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/03334
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [plaats 1] (Spanje),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 13 mei 2016, nummer BRE 15/5943, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde aanslag en beschikking.
1Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.136. Gelijktijdig is bij beschikking een bedrag van € 185 aan belastingrente in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.082 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd tot een bedrag van € 42.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 3 maart 2017 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , schoonvader en gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B] .
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende en zijn echtgenote hebben van 21 november 2007 tot 15 oktober 2013 gewoond in de woning aan [adres 1] 517 te [plaats 2] (hierna: [adres 1] ).
Belanghebbendes echtgenote heeft op 30 januari 2013 bij haar ouders een lening afgesloten in verband met de aankoop van een woning aan de [adres 2] 2 te [plaats 3] (hierna: [adres 2] ). De akte van levering van deze woning is op 31 januari 2013 notarieel gepasseerd. Belanghebbende is op 15 oktober 2013 samen met zijn echtgenote verhuisd naar Spanje. Zowel de woning aan [adres 1] 517 te [plaats 2] als de woning aan de [adres 2] 2 te [plaats 3] zijn eigendom van belanghebbendes echtgenote en/of belanghebbende.
Belanghebbende heeft in zijn herziene aangifte IB/PVV 2013 het eigenwoningforfait aangegeven ter zake van de woning aan [adres 1] . Hierop is een bedrag van € 23.065 in aftrek gebracht als aftrekbare rente ter zake van de eigen woning. Op 15 december 2014 en 24 februari 2015 heeft de Inspecteur belanghebbende schriftelijk verzocht informatie te verstrekken met betrekking tot de in aftrek gebrachte rente.
Bij de onderhavige aanslag is de door belanghebbende in aftrek gebrachte rente gecorrigeerd tot nihil. Belanghebbende heeft in de bezwaarfase een overzicht verstrekt van de in 2013 verschuldigde rente:
€ 4.329 |
Westland Utrecht, hypotheeknummer [nummer 1] |
€ 7.725 |
Westland Utrecht, hypotheeknummer [nummer 2] |
€ 11.000 |
Geldlening ten behoeve van [adres 2] 2 te [plaats 3] |
De Inspecteur is bij de uitspraak op bezwaar gedeeltelijk tegemoet gekomen aan belanghebbendes bezwaar. De rente die betrekking heeft op de woning aan [adres 1] is als aftrekbare rente in aanmerking genomen. Het betreft de aan de Westland Utrecht verschuldigde rente van, in totaal, € 12.054.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag de rente van € 11.000 in aftrek kan worden gebracht als aftrekbare rente ter zake van een eigen woning.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Partijen hebben hieraan ter zitting het volgende toegevoegd:
Belanghebbende (gemachtigde)
- Op de geldlening ten behoeve van de woning aan de [adres 2] is eenmaal een bedrag van € 5.800 en eenmaal een bedrag van € 100.000 afgelost;
- In juni 2015 heb ik stukken opgestuurd naar de heer [C] van de Belastingdienst. Dat zijn de enige stukken die ik heb opgestuurd. Daarnaast heb ik de situatie waarin mijn dochter en schoonzoon [Hof: belanghebbende] zich bevonden telefonisch toegelicht, maar hij heeft met die informatie geen rekening gehouden;
- De woning aan [adres 1] is verhuurd, omdat deze onder water stond;
- De verbouwing van de woning aan de [adres 2] was in oktober 2014 afgerond. Deze woning is per 1 januari 2015 verhuurd. Dat huurcontract loopt tot juli 2018. Het is de bedoeling dat mijn dochter en haar gezin daar dan gaan wonen;
- Ik maak elk jaar een jaaropgave.
Inspecteur
- Er wordt gezegd dat de woning aan de [adres 2] sinds begin 2015 wordt verhuurd. Dat komt niet overeen met de gegevens uit de Gemeentelijke Basisadministratie. Op dit adres staat niemand ingeschreven.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken van de Inspecteur, tot een renteaftrek ter zake van een eigen woning ter hoogte van de onder 2.4 vermelde bedragen en aldus tot vermindering van het inkomen uit werk en woning tot nihil. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4 Gronden
Ten aanzien van het geschil
Bewijsaanbod
Belanghebbende heeft in zijn hoger beroepschrift een bewijsaanbod gedaan om schriftelijke stukken te overleggen dan wel verklaringen in te brengen die er op wijzen dat belanghebbende en zijn echtgenote voornemens waren om zich te vestigen in de woning aan de [adres 2] . Voorts heeft belanghebbende het Hof verzocht om de heer [C] , werkzaam bij de Belastingdienst, op te roepen en onder ede te horen. Belanghebbende stelt dat de heer [C] gegevens uit het dossier heeft gehouden en daarmee onoorbaar heeft gehandeld. De Inspecteur heeft dit betwist. Het Hof overweegt dienaangaande als volgt.
In de uitnodiging voor de zitting van 3 maart 2017 is belanghebbende gewezen op de mogelijkheid om tot tien dagen voor de zitting nadere stukken in te dienen en op de mogelijkheid om zelf getuigen op te roepen. Belanghebbende heeft van deze mogelijkheden geen gebruik gemaakt, behoudens de ter zitting bij zijn pleitnota overgelegde bijlage. Het Hof is van oordeel dat de in de uitnodiging voor de zitting genoemde mededelingen afdoende zijn. De hiervoor bedoelde mededelingen volstaan niet wanneer de desbetreffende partij in redelijkheid niet kan worden tegengeworpen dat hij van de geboden mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt. Dat doet zich bijvoorbeeld voor als ter zitting nieuw licht valt op de noodzaak tot het leveren van nader bewijs (Hoge Raad 23 mei 2014, nr. 12/05526, ECLI:NL:HR:2014:1194, BNB 2014/154). Dit laatste is in casu niet het geval.
Over het verzoek aan het Hof om de heer [C] op te roepen en onder ede te horen heeft belanghebbendes gemachtigde ter zitting verklaard dat hij zelf geen poging heeft ondernomen om de heer [C] op te roepen als getuige en verder dat de heer [C] geen schriftelijke stukken heeft achtergehouden. De gemachtigde van belanghebbende heeft verklaard dat hij aan de heer [C] telefonisch de – moeilijke – situatie waarin belanghebbende en diens echtgenote zich bevonden, heeft toegelicht. Belanghebbende heeft van dit relaas niets, althans naar zijn mening te weinig, teruggezien in de verdere correspondentie (met de heer [C] ) en stelt zich op het standpunt dat met deze informatie bij de besluitvorming ten onrechte geen rekening is gehouden.
Bij een verzoek aan de rechter om ingevolge artikel 8:63, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) een getuige op te roepen geldt dat het de rechter vrij staat alleen dan een getuige op te roepen, indien hem dit in het kader van de op hem rustende taak zinvol voorkomt (Hoge Raad 13 maart 2009, nr. 43313, ECLI:NL:HR:2009:BH5559, BNB 2010/4). Nog afgezien van het feit dat belanghebbende zelf geen enkele poging heeft ondernomen om de getuige ter zitting aanwezig te laten zijn acht het Hof een getuigenverklaring van de heer [C] omtrent bovenstaande gang van zaken niet van betekenis. De heer [C] heeft kennelijk – nadat hij op de hoogte is gebracht van de moeilijke situatie waarin belanghebbende en diens echtgenote zich bevonden – geen reden gezien hierdoor de uitspraak op bezwaar anders te laten uitvallen. Belanghebbende, dan wel diens gemachtigde, heeft zowel in beroep als in hoger beroep de persoonlijke situatie kunnen toelichten en dit ook gedaan. Zowel de Rechtbank als het Hof heeft daarmee van de persoonlijke situatie van belanghebbende en zijn echtgenote kennis genomen en deze omstandigheden, indien relevant, kunnen laten meewegen in hun beslissing. Gelet op het voorgaande acht het Hof het horen van de heer [C] als getuige niet zinvol en belanghebbendes verzoek wordt dan ook afgewezen.
Belanghebbende heeft het Hof voorts verzocht om een gedeelte van het dossier van de Raad van de kinderbescherming respectievelijk het Openbaar Ministerie in het geding te brengen. Gelet op de op belanghebbende rustende bewijslast ter zake van de door hem geclaimde aftrek is het aan belanghebbende om stukken in te brengen die nader bewijs voor de door hem ingenomen stellingen vormen. Het Hof ziet geen aanleiding om aan belanghebbendes verzoek gevolg te geven.
Aftrek van rente ter zake van een eigen woning
Belanghebbende stelt dat de woning aan de [adres 2] dient te worden aangemerkt als een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111, derde lid, van de Wet IB 2001. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft de gemachtigde van belanghebbende het volgende verklaard:
- belanghebbendes echtgenote heeft de woning in oktober/november 2012 gekocht;
- belanghebbende en zijn echtgenote hadden de intentie de woning, na een ingrijpende verbouwing, te gaan bewonen;
- de akte van levering ter zake van de woning is op 31 januari 2013 notarieel gepasseerd;
- eveneens rond die tijd is belanghebbendes buitenechtelijk kind geboren in Spanje;
- belanghebbende en zijn echtgenote hadden de intentie de woning aan [adres 1] te zijner tijd te verkopen;
- belanghebbende en zijn echtgenote hebben hun plannen noodgedwongen moeten bijstellen vanwege problemen met de Nederlandse autoriteiten omtrent de voogdij over belanghebbendes buitenechtelijk kind. Om die reden zijn zij per 15 oktober 2013 naar Spanje verhuisd;
- tot en met juni 2014 hebben verbouwingswerkzaamheden aan de woning plaatsgevonden.
Voorts heeft de gemachtigde van belanghebbende ter zitting een e-mail van een medewerker van het arrondissementsparket Oost-Brabant aan een medewerker van Bureau Jeugdzorg overgelegd. In die email schrijft de medewerker van het arrondissementsparket Oost-Brabant het volgende:
“In aanvulling op mijn vorige email bericht ik u dat uit contacten met de politie mij is gebleken dat de heer en mevrouw [belanghebbende] hun woning in [plaats 2] recent van de hand hebben gedaan en een nieuwe woning in [plaats 3] hebben gekocht ( [adres 2] 2 te [plaats 3] ) Volgens de politie wordt deze woning op dit moment opgeknapt door een aannemer in opdracht van de eigenaren. Dit geeft eens te meer aan dat de door de raadsman vermelde beslissing om zich in Spanje te vestigen kennelijk is ingegeven om zich aan de Nederlandse justitiële autoriteiten te onttrekken.”.
Het Hof stelt voorop dat de bewijslast dat de woning aan de [adres 2] kwalificeert als eigen woning op belanghebbende rust. Met de onder 4.5 vermelde verklaringen heeft belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, geen feiten en omstandigheden gesteld en aannemelijk gemaakt waaruit volgt dat de woning aan de [adres 2] was bestemd om hem in het kalenderjaar 2013 of in één van de drie daaropvolgende jaren als eigen woning ter beschikking te staan. Ook aan de door belanghebbende overgelegde email van een medewerker van het arrondissementsparket Oost-Brabant kan niet de conclusie worden verbonden dat de woning aan de [adres 2] kwalificeert als eigen woning. De Inspecteur heeft de aftrek van rente die betrekking heeft op de woning aan de [adres 2] terecht geweigerd.
Het Hof overweegt ten overvloede dat belanghebbende geen enkel betalingsbewijs heeft overgelegd. Met de door de schoonvader van belanghebbende opgemaakte jaaropgave waarop een bedrag van € 11.000 aan rente staat vermeld, maakt belanghebbende niet aannemelijk dat een rente van € 11.000 door hem en/of zijn echtgenote is betaald of op hen heeft gedrukt.
Belanghebbendes hoger beroep wordt geacht tevens te zijn gericht tegen de beschikking belastingrente. Aangezien belanghebbende geen concrete grieven tegen de beschikking belastingrente heeft ingebracht en het Hof ook niet is gebleken dat die beschikking onjuist zou zijn vastgesteld, is het hoger beroep tegen de beschikking belastingrente ongegrond.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.