Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-04-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1763, 16/00027 t/m 16/00037

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-04-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1763, 16/00027 t/m 16/00037

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
20 april 2017
Datum publicatie
20 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:1763
Zaaknummer
16/00027 t/m 16/00037

Inhoudsindicatie

Hof acht aannemelijk dat belanghebbende betrokken was bij de teelt en handel van hennep. Hij heeft de inkomsten daaruit niet aangegeven. De vereiste aangifte is niet gedaan. Omkering en verzwaring van de bewijslast. De inkomsten zijn slechts vast te stellen door middel van schattingen. Dat is niet ongeoorloofd en de schattingen van de inspecteur zijn redelijk.

Geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank heeft terecht slechts eenmaal een immateriële schadevergoeding toegekend, aangezien alle zaken betrekking hebben op hetzelfde onderwerp.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/00027 t/m 16/00037

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 20 november 2015, nummers AWB 15/554 t/m AWB 15/564, in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde (navorderings)aanslagen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] H.97 over het jaar 1999 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van f 390.790 (€ 177.332), alsmede bij beschikking een boete. De navorderingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

1.1.2.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] H.07 over het jaar 2000 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van f 327.172 (€ 141.034), alsmede bij beschikking een boete. De navorderingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

1.1.3.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] H.17 over het jaar 2001 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 253.282, alsmede bij beschikking een boete. De navorderingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

1.1.4.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] H.26 over het jaar 2002 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 360.750. De navorderingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

1.1.5.

Aan belanghebbende zijn voorts (navorderings)aanslagen opgelegd in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) over de jaren 1999 tot en met 2002 naar de maximale premie-inkomens over die jaren en (navorderings)aanslagen in de premie ziekenfondswet (ZFW) over de jaren 2000 tot en met 2002 naar de maximale premie-inkomens over die jaren. Deze (navorderings)aanslagen zijn eveneens bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van al deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft bij uitspraken van 17 januari 2008 de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar en de boetebeschikkingen vernietigd en de Inspecteur opgedragen opnieuw uitspraak op bezwaar te doen.

1.3.

Bij uitspraken op bezwaar van 19 januari 2015 heeft de Inspecteur de (navorderings)aanslagen gehandhaafd. De boetebeschikkingen zijn overeenkomstig de uitspraken van de Rechtbank vernietigd.

1.4.

Belanghebbende is van al deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.

De Rechtbank heeft de beroepen tegen de (navorderings)aanslagen IB/PVV gegrond verklaard, de betreffende uitspraken op bezwaar vernietigd, de (navorderings)aanslagen verminderd, de in rekening gebrachte heffingsrente dienovereenkomstig verminderd, de beroepen tegen de (navorderings)aanslagen WAZ en ZFW ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 2.202, de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 9.500.

1.5.

Tegen deze uitspraken heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124.

De Inspecteur heeft geen verweerschrift ingediend.

1.6.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de Inspecteur vóór de zitting een nader stuk ingediend, met als omschrijving ‘verweerschrift’. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.7.

De zitting heeft plaatsgehad op 10 november 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [B] en [C] .

1.8.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.9.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat teneinde de Inspecteur in de gelegenheid te stellen te reageren en stukken te overleggen ter zake van de ter zitting ingenomen stelling dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel omdat de Inspecteur bewust een andere belastingplichtige heeft bevoordeeld.

1.10.

De Inspecteur heeft vervolgens bij brief van 6 december 2016 nadere inlichtingen verstrekt. Belanghebbende heeft hierop gereageerd bij brief van 12 januari 2017.

1.11.

Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1.12.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:

2.1.

In 2002 is het strafrechtelijk onderzoek “ [D] ” gestart naar de handel en exploitatie in hennep door onder andere belanghebbende, [de zoon] (hierna: de zoon) en [E] . Bij doorzoekingen in de woning van belanghebbende aan de [adres 1] 39 te [woonplaats] op [datum 1] 2002 is € 228.000 aan contant geld aangetroffen, welk geld was verstopt in een verlaagd plafond in de gang. Bij doorzoekingen in de loodsen aan de [adres 2] 30 te [F] en aan de [adres 3] 151 te [G] werden hennepkwekerijen aangetroffen met 1.600 respectievelijk 975 hennepplanten. In de loods aan de [adres 4] te [G] werd 6,53 kilogram henneptoppen aangetroffen. Uit het strafrechtelijk onderzoek is gebleken dat de voormelde loodsen in gebruik waren bij belanghebbende. De loods in [F] was volgens een huurovereenkomst en de gegevens van Essent reeds vanaf 1997 in gebruik. De loods in [G] is volgens het huurcontract vanaf [datum 2] 2002 voor het eerst in gebruik genomen.

2.2.

Belanghebbende is op [datum 3] 2003 door de rechtbank [J] veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 jaar en een geldboete van € 50.000 voor de handel in en het telen van hennep. Belanghebbende is niet in hoger beroep gegaan.

2.3.

Op basis van het proces-verbaal (hierna PV) van het financieel onderzoek (hierna: BFO) naar de verdachten, waaronder belanghebbende, is een ontnemingsvordering tegen belanghebbende ingesteld. Belanghebbende is bij het arrest van het Hof ‘s-Hertogenbosch van [datum 4] 2013 (parketnr. [parketnummer] ), door de Hoge Raad bekrachtigd op [datum 5] 2015, veroordeeld tot betaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel (hierna: wvv) van € 1.366.348 voor de jaren 1997 t/m 2002. Voor de berekening van het wvv van de kwekerij in de loods in [F] is uitgegaan van de onderstaande gegevens:

- vijf oogsten per jaar, waarvan 2 in 2002 (totaal 27);

- omvang van de oogsten € 1.600 planten per oogst;

- opbrengst per plant 22 gram hennep;

- bruto opbrengst per kilo € 2.250 € 2.138.400

Kosten:

- inkoop- en kweekkosten per plant € 3,25 € 140.400

- maandhuur periode 1/1/97-1/8/01: f. 1.000 (€ 453) € 24.958

- huurkosten 1/8/01 -26/8/02: € 567 per maand € 6.804

- arbeidskosten knippers € 2000 per oogst € 54.000

Netto winst kwekerij [F] € 1.912.238

Netto winst kwekerij [G] (bruto € 48.262) € 39.689

Totaal wvv € 1.951.927

Anders dan vermeld in het PV, waarvan de Inspecteur is uitgegaan, is de strafkamer van het Hof ervan uitgegaan dat belanghebbende een leidinggevende rol had binnen de organisatie, waardoor niet 1/3 maar 70% van de netto winst ofwel € 1.366.348 aan belanghebbende kan worden toegerekend. In verband met de lange duur van het proces is het te betalen wvv verminderd met € 5.000.

2.4.

Naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek “ [D] ” heeft de Inspecteur (navorderings)aanslagen IB/PVV, WAZ, ZFW 1999 t/m 2002 met omkering van de bewijslast opgelegd aan belanghebbende omdat hij over de onderhavige jaren onjuiste aangiften heeft ingediend. In de onderstaande navorderingsaanslagen IB/PVV 1999 t/m 2001 en aanslag IB/PVV 2002 is het belastbaar inkomen uit werk en woning als vermeld in de aangifte als volgt gecorrigeerd en vastgesteld:

Aangifte

Correctie

Vastgesteld

IB/PVV 1999

€ 28.784

€ 148.548

€ 177.332

IB/PVV 2000

€ 6.515

€ 134.521

€ 141.034

IB/PVV 2001

€ 7.333

€ 245.549

€ 253.252

IB/PVV 2002

€ 8.576

€ 352.174

€ 360.750

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Zijn de aanslagen verjaard?

II. Heeft belanghebbende inkomsten genoten uit de teelt en handel van hennepproducten?

III. Is de bewijslast terecht omgekeerd wegens het niet doen van de vereiste aangifte?

IV. Heeft belanghebbende onvoldoende gelegenheid gehad voor het leveren van tegenbewijs?

V. Mogen de aanslagen worden gebaseerd op schattingen?

VI. Dient het resultaat te worden verminderd in verband met de definitief vaststaande beslissing inzake de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordelen, al dan niet op basis van de beginselen van behoorlijk bestuur?

VII. Dienen de aanslagen te worden verminderd omdat de Inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld met betrekking tot het BFO-rapport?

VIII. Is sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel?

IX. Heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding per zaak?

Belanghebbende is van mening dat de vragen I, IV, VI, VIII en IX bevestigend en de vragen II, III, V en VII ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken van de Inspecteur en vernietiging c.q. vermindering van de (navorderings)aanslagen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing