Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-01-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:183, 15/00322 tot en met 15/00332, 15/00342 en 15/00343

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-01-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:183, 15/00322 tot en met 15/00332, 15/00342 en 15/00343

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
20 januari 2017
Datum publicatie
30 maart 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:183
Formele relaties
Zaaknummer
15/00322 tot en met 15/00332, 15/00342 en 15/00343

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is rekeninghouder (geweest) bij Kredietbank Luxemburg (KBL). Het Hof is van oordeel dat het gebruik van de door de Inspecteur verkregen inlichtingen rechtmatig is en dat de Inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Ten aanzien van enkele belastingaanslagen is het Hof van oordeel dat de bewijslast dient te worden omgekeerd wegens het niet doen van de vereiste aangifte; het Hof bevestigt de corresponderende uitspraken van de Inspecteur. Ten aanzien van de andere belastingaanslagen is het Hof van oordeel dat de bewijslast niet kan worden omgekeerd wegens het niet doen van de vereiste aangifte; het Hof vermindert deze aanslagen. Het Hof vermindert de boeten. Belanghebbende heeft recht op vergoeding wegens immateriële schade wegens de lange behandelduur in beroep. Belanghebbende heeft geen recht op vergoeding van de werkelijke proceskosten.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/00322 tot en met 15/00332, 15/00342 en 15/00343

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [plaats 1] ,

hierna: belanghebbende,

en het incidenteel hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 28 januari 2015, nummers AWB 12/7242 tot en met 12/7252, 12/7262 en 12/7263, in het geding tussen

belanghebbende

en

de Inspecteur

betreffende de hierna te vermelden belastingaanslagen en beschikkingen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 31 december 2002 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. De navorderingsaanslag is opgelegd met een verhoging (hierna ook: boete). Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht. Het betreft de volgende navorderingsaanslag en beschikkingen:

Belasting-

Soort

Jaar

Aanslag-

nummer

[aanslagnummer]

Kenmerk

Hof

Belasting

Boete

Heffings-

rente

IB/PVV

1997

H77

15/00322

f

15.065

15.065

2.439

1.2.

Aan belanghebbende zijn met dagtekening 31 mei 2003 navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met een boete. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht. Het betreft de volgende navorderingsaanslagen en beschikkingen:

Belasting-

Soort

Jaar

Aanslag-

nummer

[aanslagnummer]

Kenmerk

Hof

Belasting

Boete

Heffings-

rente

VB

1999

K97

15/00342

f

5.813

5.813

731

VB

2000

K07

15/00343

f

4.664

4.664

417

1.3.

Aan belanghebbende zijn met dagtekening 6 juni 2003 navorderingsaanslagen in de IB/PVV opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met een boete. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht. Het betreft de volgende navorderingsaanslagen en beschikkingen:

Belasting-

Soort

Jaar

Aanslag-

nummer

[aanslagnummer]

Kenmerk

Hof

Belasting

Boete

Heffings-

rente

IB/PVV

1998

H87

15/00323

f

17.311

17.311

2.713

IB/PVV

1999

H97

15/00324

f

26.982

26.982

3.418

IB/PVV

2000

H07

15/00325

f

26.417

26.417

2.389

1.4.

Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de in 1.1 tot en met 1.3 vermelde belastingaanslagen en beschikkingen gehandhaafd.

1.5.

Bij uitspraak van 10 december 2010 heeft het Hof de beroepen tegen de in 1.4 vermelde uitspraken gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de zaak teruggewezen naar de Inspecteur wegens schending van de hoorplicht.

1.6.

Bij arrest van 14 oktober 2011 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep tegen de in 1.5 vermelde uitspraak met toepassing van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie ongegrond verklaard.

1.7.

Aan belanghebbende is met dagtekening 31 december 2004 een aanslag in de IB/PVV opgelegd. De aanslag is opgelegd met een boete. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht. Het betreft de volgende aanslag en beschikkingen:

Belasting-

Soort

Jaar

Aanslag-

nummer

[aanslagnummer]

Kenmerk

Hof

Belasting

Boete

Heffings-

rente

IB/PVV

2001

H16

15/00326

17.756

4.901

465

1.8.

Aan belanghebbende zijn met dagtekening 8 oktober 2005 aanslagen in de IB/PVV opgelegd. De aanslagen zijn opgelegd met een boete. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht. Het betreft de volgende aanslagen en beschikkingen:

Belasting-

Soort

Jaar

Aanslag-

nummer

[aanslagnummer]

Kenmerk

Hof

Belasting

Boete

Heffings-

rente

IB/PVV

2002

H26

15/00327

14.753

4.901

492

IB/PVV

2003

H36

15/00328

16.945

5.036

954

1.9.

Aan belanghebbende is met dagtekening 29 september 2007 een aanslag in de IB/PVV opgelegd. De aanslag is opgelegd met een boete. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht. Het betreft de volgende aanslag en beschikkingen:

Belasting-

Soort

Jaar

Aanslag-

nummer

[aanslagnummer]

Kenmerk

Hof

Belasting

Boete

Heffings-

rente

IB/PVV

2004

H46

15/00329

13.929

5.270

1.219

1.10.

Aan belanghebbende zijn met dagtekening 31 december 2008 aanslagen in de IB/PVV opgelegd. De aanslagen zijn opgelegd met een boete. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht. Het betreft de volgende aanslagen en beschikkingen:

Belasting-

Soort

Jaar

Aanslag-

nummer

[aanslagnummer]

Kenmerk

Hof

Belasting

Boete

Heffings-

rente

IB/PVV

2005

H56

15/00330

15.819

5.450

1.633

IB/PVV

2006

H66

15/00331

11.455

5.619

691

1.11.

Aan belanghebbende is met dagtekening 7 januari 2011 een aanslag in de IB/PVV opgelegd. De aanslag is opgelegd met een boete. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht. Het betreft de volgende aanslag en beschikkingen:

Belasting-

Soort

Jaar

Aanslag-

nummer

[aanslagnummer]

Kenmerk

Hof

Belasting

Boete

Heffings-

rente

IB/PVV

2007

H76

15/00332

11.546

5.825

803

1.12.

Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 16 november 2012 heeft de Inspecteur de bezwaren tegen de in 1.1 tot en met 1.3 en 1.7 tot en met 1.11 vermelde belastingaanslagen deels gegrond verklaard. De Inspecteur heeft met dagtekening 30 november 2012 en 3 januari 2013 verminderingsbeschikkingen verzonden.

1.13.

Belanghebbende is van de in 1.12 vermelde uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42. De Rechtbank heeft deels beroepen gegrond verklaard, deels beroepen ongegrond verklaard; daarbij heeft de Rechtbank tevens de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 3.648,75, gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan deze vergoedt, de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de schade die belanghebbende heeft geleden tot een bedrag van € 2.252,50 en de Staat (de Minister van Veiligheid en Justitie) veroordeeld tot vergoeding van de schade die belanghebbende heeft geleden tot een bedrag van € 1.997,50.

1.14.

Tegen de in 1.13 vermelde uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.15.

De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de in 1.13 vermelde uitspraak van de Rechtbank met nummer AWB 12/7250, betreffende de aanslag IB/PVV 2005, en AWB 12/7251, betreffende de aanslag IB/PVV 2006. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.

1.16.

Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.

1.17.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Inspecteur vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.18.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 19 november 2015 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B] en de heer [C] .

1.19.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een verzoek gedaan om wraking, als bedoeld in artikel 8:16 van de Awb, van mr. V.M. van Daalen-Mannaerts en mr. P.C. van der Vegt, die zijn belast met de behandeling van de hoger beroepen. In verband hiermede is het onderzoek ter zitting geschorst.

1.20.

Van de in 1.18 bedoelde zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verstrekt.

1.21.

Bij beslissing van de wrakingskamer van 19 november 2015 is het verzoek om wraking afgewezen.

1.22.

Het onderzoek ter zitting is daarna op 19 november 2015 hervat in de stand waarin het zich bevond voordat belanghebbende het wrakingsverzoek deed. Aan het slot van deze zitting heeft het Hof het onderzoek ter zitting geschorst. Vervolgens heeft het Hof de Inspecteur verzocht schriftelijk inlichtingen te geven, aan welk verzoek hij heeft voldaan.

1.23.

Van de in 1.22 bedoelde zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.24.

Op grond van artikel 8:58 van de Awb heeft belanghebbende vóór de nadere zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.25.

Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 11 februari 2016 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, de heer [A] , en van zijn ex-echtgenote mevrouw [D] alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B] en de heer [C] . Tevens is toen verschenen mevrouw [L] , beëdigd tolk Chinees (Mandarijn). Aan het slot van deze zitting heeft het Hof het onderzoek ter zitting geschorst. Vervolgens heeft het Hof partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven, aan welk verzoek zij hebben voldaan.

1.26.

Van de in 1.25 bedoelde nadere zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.27.

Het tweede nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 3 november 2016 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B] , de heer [C] en de heer [M] .

1.28.

Het Hof heeft aan het einde van de in 1.27 bedoelde zitting het onderzoek gesloten.

1.29.

Van de in 1.27 bedoelde zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende was gehuwd met [D] (hierna: de ex-echtgenote). Het huwelijk van belanghebbende en de ex-echtgenote is op 25 april 2005 door echtscheiding ontbonden.

2.2.

Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Belgische Bijzondere belastinginspectie (hierna: BBI) spontaan inlichtingen verstrekt die betrekking hebben op afdrukken van microfiches (hierna: microfiches) van de KREDIETBANK LUXEMBOURG te Luxemburg (hierna de KBL). Belanghebbende heeft in zijn aangiften over de onderhavige jaren geen inkomens- of vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op een rekening bij de KBL). Op basis van de gegevens, verstrekt bij de brief van 27 oktober 2000 door de BBI, is een onderzoek ingesteld door de FIOD-ECD en de Belastingdienst, later bekend geworden als het Rekeningenproject. Op de microfiches stonden onder andere de volgende regels:

"JUSTIFICATIF DES SOLDES PAR RUBRIQUES IML AU 31/01/1994

(...)

[nummer 1] TER LDO [belanghebbende] - [D] 19.707,45

[nummer 2] TER LDO [belanghebbende] - [D] 112.118,97

[nummer 3] VUE [belanghebbende] - [D] -330,29”

2.3.

Op 10 januari 2002 heeft de Inspecteur telefonisch contact gezocht met de toenmalige gemachtigde van belanghebbende, de heer [E] van [F] Accountants, voor het plannen van een persoonlijk gesprek. Deze afspraak heeft plaatsgevonden op 28 januari 2002. Belanghebbende heeft tijdens dit gesprek, na vragen van de Inspecteur daartoe, ontkend dat hij of de ex-echtgenote één of meerdere bankrekeningen in het buitenland heeft of heeft aangehouden in de afgelopen twaalf jaar. Van het gesprek is een gespreksverslag opgemaakt.

2.4.

De Inspecteur heeft belanghebbende vervolgens bij brief van 31 januari 2002 verzocht om informatie te verstrekken over in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Belanghebbende heeft niet gereageerd op deze brief van de Inspecteur.

2.5.

De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 20 september 2002 verzocht om informatie te verstrekken over in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Bij de vragenbrief is een formulier “verklaring in het buitenland aangehouden bankrekeningen” (hierna: de verklaring) gevoegd. Voorts heeft de Inspecteur in deze brief gewezen op artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).

2.6.

Belanghebbende heeft de verklaring, gedagtekend 25 september 2002, ondertekend retour gezonden. De ingevulde verklaring komt er, kort gezegd, op neer dat belanghebbende ontkent rekeninghouder te zijn geweest bij de KBL.

2.7.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende, bij brief van 27 september 2002, aangekondigd dat hij diverse belastingaanslagen met boeten zal opleggen, in het geval belanghebbende niet overgaat tot het verstrekken van de gevraagde informatie.

2.8.

De Inspecteur heeft vervolgens belanghebbende, bij brief van 15 november 2002, op de hoogte gesteld van het voornemen om een navorderingsaanslagen IB/PVV 1997 met boete op te leggen. De Inspecteur heeft dit onder meer toegelicht met de vermelding dat uit de hem ter beschikking staande informatie blijkt dat belanghebbende één of meerdere bankrekeningen heeft aangehouden in het buitenland, dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de informatieverplichting van artikel 47 van de AWR en dat de Inspecteur genoodzaakt is voor het opleggen van de navorderingsaanslag uit te gaan van geschatte bedragen.

2.9.

De Inspecteur heeft bij brieven van 16 december 2002 belanghebbende meegedeeld de hiervoor genoemde navorderingsaanslagen op te leggen en dat belanghebbende daarbij wordt beboet.

2.10.

De Inspecteur heeft met dagtekening 31 december 2002 de aangekondigde navorderingsaanslag IB/PVV 1997 (inclusief boete en heffingsrente) opgelegd (zie 1.1).

2.11.

Op 30 januari 2003 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt en is het bezwaarschrift binnengekomen met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 1997 (inclusief boete en heffingsrente).

2.12.

De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 28 april 2003 op de hoogte gesteld van het voornemen om navorderingsaanslagen IB/PVV 1998 tot en met IB/PVV 2000 en VB 1999 en 2000 met boeten aan hem op te leggen. De Inspecteur heeft de brief voorzien van bijlagen met een specificatie van de inkomenscorrecties, de meer verschuldigde belasting, de op te leggen boeten en de vast te stellen heffingsrente.

2.13.

Bij brief van 2 mei 2003 heeft de gemachtigde gereageerd op de kennisgeving van 28 april 2003 van de Inspecteur.

2.14.

De Inspecteur heeft bij brief van 19 mei 2003 belanghebbende meegedeeld de hiervoor genoemde navorderingsaanslagen op te leggen en dat belanghebbende daarbij wordt beboet.

2.15.

De Inspecteur heeft met dagtekening 31 mei 2003 de aangekondigde navorderingsaanslagen VB 1999 en 2000 (inclusief boeten en heffingsrente) opgelegd (zie 1.2). Vervolgens zijn met dagtekening 6 juni 2003 de navorderingsaanslagen IB/PVV 1998 tot en met 2000 opgelegd (zie 1.3).

2.16.

Belanghebbende heeft bij brief van 11 juli 2003 bezwaar gemaakt tegen de met dagtekening 31 mei 2003 en 6 juni 2003 opgelegde navorderingsaanslagen (inclusief boeten en heffingsrente).

2.17.

Naast de hiervoor in 2.10 en 2.15 genoemde navorderingsaanslagen heeft de Inspecteur ook aanslagen IB/PVV opgelegd over de jaren 2001 tot en met 2007 (zie 1.7 tot en met 1.11).

2.18.

De Inspecteur heeft belanghebbende op 22 juni 2011 en 31 januari 2012 gehoord. De Inspecteur heeft vervolgens bij brief van 16 november 2012, voor zover van toepassing gevolgd door verminderingsbeschikkingen met dagtekening 30 november 2012, inzake alle in 1.1. tot en met 1.3 en 1.7 tot en met 1.11 vermelde (navorderings)aanslagen uitspraak op bezwaar gedaan.

2.19.

Bij brief van 4 november 2013 heeft KBL aan belanghebbende het volgende bericht:

“Naar aanleiding van uw verzoek bevestigen wij u hierbij dat de rekening nr. [rekeningnummer] in onze boeken werd afgesloten op datum van 25 april 2002.”.

2.20.

Bij brief van 23 maart 2015 heeft KBL “Aan de rechthebbende” het volgende bericht:

“Wij refereren hierbij aan uw verzoek van 5 maart 2015 om de bank over te laten gaan tot een onderzoek inzake rekening nr. [rekeningnummer] . Deze rekening werd gesloten op datum van 25 april 2002.

Volgens de Luxemburgse wettelijke bepalingen inzake de archivering van documenten vereist dat het cliëntendossier alsmede de financiële gegevens van een rekening (de “Gegevens”) bewaard worden voor een minimale duur van tien jaar met ingang van respectievelijk (i) de sluiting van de genoemde rekening of (ii) de datum van uitvoering van desbetreffende financiële transactie.

Hier vloeit uit voort dat, behoudens een speciale beslissing of fout, het informaticasysteem van KBL regelmatig overgaat tot de vernietiging van de Gegevens.

Wij kunnen u bevestigen dat grondig onderzoek in onze systemen heeft aangetoond dat dit het geval was bij bovengenoemde Rekening en dat alle Gegevens zijn vernietigd, inclusief de identiteit van de titularis van deze Rekening.

Bijgevolg wijzen wij u erop dat deze brief niet is bedoeld om uw eventuele vroegere hoedanigheid van ex-titularis van de Rekening al dan niet te bevestigen.”.

2.21.

Op 20 juni 2007 heeft de heer [G] als getuige ter zitting van het gerechtshof Amsterdam onder meer het volgende verklaard:

Vraagsteller: “3.4. In uw proces-verbaal schrijft u vanaf pagina 4 over uw contacten met buitenlandse collegae. Deze contacten dateren van april, mei 2001 alsmede januari 2002. Zijn deze gesprekken vastgelegd? (…)”.

[G] : “Ik heb daar notities van gemaakt, op basis daarvan heb ik een ambtshandeling gemaakt na afloop van het bezoek. Die notities heb ik niet meer.

Vraagsteller: “3.7. Is het juist dat de BBI (Bijzondere belastinginspectie) fiscaal strafrechtelijke onderzoeken verricht in België (m.a.w. de tegenhanger is van de FIOD in Nederland)?”.

[G] : “Voor zover ik weet wel.”.

Vraagsteller: “3.8. Verschillende Belgische ambtenaren, waaronder de heer [H] , hebben u geattendeerd op een politieman die nauw bij het onderzoek betrokken was, de heer [K] . Waarom heeft u hem nooit gesproken? Zijn er wel pogingen ondernomen hem te spreken?”.

[G] : “Ik had daar geen behoefte aan. Hij was niet meer werkzaam op het kantoor in [plaats 2] waar ik toentertijd ben geweest. Op uw vraag waarom ik daar geen behoefte had, antwoord ik dat de personen met wie wel contact had, mij van voldoende informatie konden voorzien.”.

2.22.

Op 23 mei 2014 heeft de heer [H] als getuige ter zitting van de Rechtbank op vragen van de heer [A] onder meer het volgende verklaard:

[A] : “17. Herinnert u zich dat u, in het kader van KB-Lux op enig moment, met de heer [G] , ambtenaar van de Nederlandse Belastingdienst, hebt gesproken?”.

[H] : “Ja.”.

[A] : “18. Wanneer was dat? Als u geen herinnering aan een datum hebt, kunt u het gesprek met [G] plaatsen in het verloop van het KB-Lux onderzoek tot dan toe? Was er, toen u de heer [G] sprak, al gepubliceerd over de witwas van onrechtmatig verkregen bewijs?”.

[H] : “Dat was in 2001/2002.”.

[A] : “20. Hebt u hem telefonisch gesproken of hebt u hem ook ontmoet?”.

[H] : “Ik zal hem eerst wel telefonisch hebben gesproken en ik heb hem eenmalig ontmoet.”.

[A] : 21. “Wist u, vooraf, waarover hij met u wilde spreken?”.

[H] : “Hij was teamleider van Rekeningenproject en ik wist dat hij daarover wilde spreken.”.

[A] : “22. Hoe lang hebben die gesprekken ongeveer geduurd?”.

[H] : “Het was 1 gesprek en het duurde circa. 1 uur tot 1,5 uur.”.

[A] : 23. “Wat vroeg de heer [G] ?”.

[H] : “Hij had een aantal vragen over de stand van zaken over het strafrechtelijk onderzoek in België en over de discussie die er gaande was over de wijze waarop de documenten in handen waren gekomen van de Belgische justitie.”.

[A] : “24. Wat hebt u hem verteld?”.

[H] : “Ik kan mij niet precies herinneren wat wij hebben besproken.”.

[A] : “25. Hebt u de heer [G] geïnformeerd over het verloop van het KB-Lux-onderzoek tot dan toe? Wat hebt u hem daar over meegedeeld?”.

[H] : “Dat kan ik mij niet herinneren.”.

[A] : “26. Hebt u de heer [G] geïnformeerd over voornoemde ‘witwas’ van onrechtmatig verkregen bewijzen? Wat hebt u hem daar over meegedeeld?”

[H] : “nee de term witwassen is niet gevallen. Er is wel gesproken over de discussie die er was over de rechtmatigheid van het bewijs.”.

[A] : 27. “Hebt u, op enig moment, de heer [G] over de gang van zaken willen informeren en heeft de heer [G] gezegd: “Ik wil het niet weten”.?”.

[H] : “Dat kan ik mij niet herinneren.”.

[A] : “28. Zijn er andere punten die u over de besprekingen met de heer [G] wil zeggen?”.

[H] : “Nee.”.

[A] : “Is uw bekend dat er strafaangiften zijn gedaan tegen de onderzoeksrechter en een aantal van uw collega’s” en “was dat voor of na uw bespreking met de heer [G] ”.

[H] : “enkele jaren daarna”.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Zoals partijen ter zitting hebben verklaard, betreft het geschil in hoger beroep het antwoord op de volgende vragen:

  1. Is het gebruik van de door de Inspecteur verkregen inlichtingen rechtmatig en heeft de Inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?

  2. Zijn de belastingaanslagen tot een te hoog bedrag vastgesteld?

  3. Zijn de boeten ten onrechte dan wel tot een te hoog bedrag vastgesteld?

  4. Heeft belanghebbende recht op een vergoeding wegens immateriële schade en – zo ja – tot welk bedrag?

  5. Heeft belanghebbende recht op een vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten?

Belanghebbende is van mening dat vraag a ontkennend en de vragen b, c, d en e bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan tijdens de zittingen is toegevoegd, wordt verwezen naar de van deze zittingen opgemaakte processen-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert (primair) tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de navorderingsaanslagen, vermindering van de aanslagen, vernietiging van de (beschikkingen inzake) boete en vernietiging dan wel vermindering van de beschikkingen inzake heffingsrente.

Tevens concludeert belanghebbende tot veroordeling van de Inspecteur in de volledige proceskosten en kosten van bezwaar alsmede tot veroordeling van de Inspecteur en de Minister tot vergoeding van de schade die belanghebbende heeft geleden.

3.4.

De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor zover deze betreft de aanslagen IB/PVV 2005 en 2006, en bevestiging van de uitspraken op bezwaar betreffende de aanslagen IB/PVV 2005 en 2006. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank voor het overige.

4 Gronden

5 Beslissing