Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-01-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:186, 15/00833

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-01-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:186, 15/00833

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
20 januari 2017
Datum publicatie
30 maart 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:186
Formele relaties
Zaaknummer
15/00833
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 47

Inhoudsindicatie

Informatiebeschikking. De Inspecteur heeft op grond van de gegevens van de microfiches en het proces-verbaal van identificatie alsmede de overgelegde sluitingsverklaring in redelijkheid het vermoeden kunnen baseren dat belanghebbende (mede-)rekeninghouder was van een KBL-rekening. In combinatie met het feit dat belanghebbende tot op heden geen inlichtingen en/of gegevens heeft verstrekt die aan de redelijkheid van dat vermoeden enige afbreuk doen, kunnen de door de Inspecteur gevraagde gegevens en inlichtingen van belang zijn voor de bepaling van de over 2009 op te leggen aanslag IB/PVV. De Inspecteur heeft van zijn bevoegdheid ex artikel 47 van de AWR gebruik kunnen maken en vervolgens, toen belanghebbende niet aan het verzoek om informatie gevolg gaf, de informatiebeschikking kunnen geven.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/00833

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [plaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 17 april 2015, nummer AWB 14/1468 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna te vermelden informatiebeschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Met dagtekening 19 november 2012 is aan belanghebbende een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) gegeven. Deze beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur met dagtekening 12 februari 2014 gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en belanghebbende in de gelegenheid gesteld tot vier weken na verzending van de uitspraak alsnog de gevraagde informatie te verstrekken.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 19 november 2015 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B] en de heer [C] . Het hoger beroep is gelijktijdig behandeld met de hoger beroepszaken van belanghebbende en haar ex-echtgenoot, de heer [D] , bij het Hof geregistreerd onder de nummers 15/00344 tot en met 15/00346 respectievelijk 15/00322 tot en met 15/00332, 15/00342, 15/00343 en 15/00832.

1.5.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een verzoek gedaan om wraking, als bedoeld in artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), van mr. V.M. van Daalen-Mannaerts en mr. P.C. van der Vegt, die zijn belast met de behandeling van de hoger beroepen. In verband hiermede is het onderzoek ter zitting geschorst.

1.6.

Van de in 1.4 bedoelde zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verstrekt.

1.7.

Bij beslissing van de wrakingskamer van 19 november 2015 is het verzoek om wraking afgewezen.

1.8.

Het onderzoek ter zitting is daarna op 19 november 2015 hervat in de stand waarin het zich bevond voordat belanghebbende het wrakingsverzoek deed. Aan het slot van deze zitting heeft het Hof het onderzoek ter zitting geschorst. Vervolgens heeft het Hof de Inspecteur verzocht schriftelijk inlichtingen te geven, aan welk verzoek hij heeft voldaan.

1.9.

Van de in 1.8 bedoelde zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.10.

Op grond van artikel 8:58 van de Awb heeft belanghebbende vóór de nadere zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.11.

Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 11 februari 2016 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van haar gemachtigde, de heer [A] , en van haar ex-echtgenoot de heer [D] alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B] en de heer [C] . Tevens is toen verschenen mevrouw [E] , beëdigd tolk Chinees (Mandarijn). Het hoger beroep is gelijktijdig behandeld met de hoger beroepszaken als vermeld in 1.4. Aan het slot van deze zitting heeft het Hof het onderzoek ter zitting geschorst. Vervolgens heeft het Hof partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven, aan welk verzoek zij hebben voldaan.

1.12.

Van de in 1.11 bedoelde nadere zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.13.

Het tweede nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 3 november 2016 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B] , de heer [C] en de heer [F] . Het hoger beroep is gelijktijdig behandeld met de hoger beroepszaken als vermeld in 1.4.

1.14.

Het Hof heeft aan het einde van de in 1.13 bedoelde zitting het onderzoek gesloten.

1.15.

Van de in 1.13 bedoelde zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende was tot hun scheiding op 25 april 2005 gehuwd met [D] (hierna: de ex-echtgenoot).

2.2.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende over de jaren 2001, 2003 en 2007 belastingaanslagen IB/PVV opgelegd in verband met niet aangegeven (inkomen uit) in het buitenland aangehouden vermogen.

2.3.

Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV over het jaar 2009 aangifte gedaan van een verzamelinkomen van € 15.803. Zij heeft € 9.230 aan inkomen uit sparen en beleggen aangegeven.

2.4.

Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Belgische Bijzondere belastinginspectie (hierna: BBI) spontaan inlichtingen verstrekt die betrekking hebben op afdrukken van microfiches (hierna: microfiches) van de KREDIETBANK LUXEMBOURG te Luxemburg (hierna KBL). Belanghebbende heeft in haar aangiften over de onderhavige jaren geen inkomens- of vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op een rekening bij de KBL. Op basis van de gegevens, verstrekt bij de brief van 27 oktober 2000 door de BBI, is een onderzoek ingesteld door de FIOD-ECD en de Belastingdienst, later bekend geworden als het Rekeningenproject. Op de microfiches stonden onder andere de volgende regels:

"JUSTIFICATIF DES SOLDES PAR RUBRIQUES IML AU 31/01/1994

(...)

[nummer 1] TER LDO [D] - [belanghebbende] 19.707,45

[nummer 2] TER LDO [D] - [belanghebbende] 112.118,97

[nummer 3] VUE [D] - [belanghebbende] -330,29”.

2.5.

De Inspecteur heeft belanghebbende en de ex-echtgenoot geïdentificeerd als rekeninghouders van bovengenoemde rekeningen bij de KBL en onder meer de onder 2.2 vermelde aanslagen opgelegd. Belanghebbende en de ex-echtgenoot hebben ontkend een rekening bij KBL te hebben aangehouden. Na ontvangst van de aangifte van belanghebbende over het jaar 2009 heeft de Inspecteur belanghebbende met dagtekening 28 juni 2012 een vragenbrief gezonden waarin op grond van artikel 47, lid 1, onderdeel a, van de AWR is verzocht informatie te verstrekken over de rekening bij KBL met rekeningnummer [rekeningnummer] en van eventuele andere (buitenlandse) bankrekeningen van belanghebbende.

2.6.

Met dagtekening 2 oktober 2012 stuurt de Inspecteur een brief waarin hij aankondigt van de aangifte af te wijken. De gemachtigde heeft, bij brief van 13 november 2012, onder ander het volgende geschreven:

“Belanghebbende is geen rekeninghouder van Kredietbank Luxemburg. Belanghebbende is ten onrechte als rekeninghouder door u geïdentificeerd.”.

2.7.

Met dagtekening 25 oktober 2012 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een rappel vragenbrief gezonden. Ook heeft hij medegedeeld dat de brief van 2 oktober 2012 ten onrechte is verzonden.

2.8.

Met dagtekening 19 november 2012 heeft de Inspecteur aan de gemachtigde van belanghebbende de onderhavige informatiebeschikking gezonden. Daarin heeft hij de tekst herhaald van de vragen die op 28 juni 2012 zijn gesteld en geconstateerd dat niet aan de verplichtingen van artikel 47 van de AWR is voldaan. De vragen luidden als volgt:

“1. Is deze bankrekening in 2009 nog steeds door uw cliënt aangehouden?

2. Zo ja, wat was het saldo, inclusief onderliggende sub- en beleggingsrekeningen, op 1 januari en 31 december 2009?

3. Zo nee, waar wordt het eerder op de KBL- rekening gestalde vermogen in 2009 aangehouden?

4. Wat was het saldo van die andere rekeningen op 1 januari en 31 december 2009?

5. Indien niet langer dit vermogen in het buitenland wordt aangehouden, wanneer en op welke binnenlandse rekening is dit vermogen gestort of wanneer en waarvoor is het aangewend?

6. Ik verzoek u de bescheiden met betrekking tot de buitenlandse rekening(en) (in kopie) voor deze jaren te overleggen.”.

2.9.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking. De Inspecteur heeft aan belanghebbende op 16 januari 2013 een brief met kenmerk “Vooraankondiging uitspraak op het bezwaarschrift” gezonden. Bij uitspraak op bezwaar van 12 februari 2014 heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.

2.10.

Namens de Inspecteur zijn in kort geding gegevens over de buitenlandse bankrekening gevorderd.

2.11.

Bij brief van 4 november 2013 heeft KBL aan belanghebbende het volgende bericht:

“Naar aanleiding van uw verzoek bevestigen wij u hierbij dat de rekening nr. [rekeningnummer] in onze boeken werd afgesloten op datum van 25 april 2002.”.

2.12.

Belanghebbende heeft geen informatie verstrekt over de hoogte van het saldo per 25 april 2002 en over wat er sindsdien met het saldo is gebeurd.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de informatiebeschikking terecht is gegeven.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar de van deze zittingen opgemaakte processen-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de informatiebeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing