Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-01-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:187, 16/03569 en 16/03570

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-01-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:187, 16/03569 en 16/03570

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
20 januari 2017
Datum publicatie
30 maart 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:187
Zaaknummer
16/03569 en 16/03570

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is rekeninghouder (geweest) bij KBL. Het Hof heeft geoordeeld (i) dat het gebruik van de door de Inspecteur verkregen inlichtingen rechtmatig is, (ii) dat de Inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, (iii) dat de aanslagen terecht met omkering van de bewijslast zijn opgelegd en (iv) dat aan belanghebbende boeten kunnen worden opgelegd.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/03569 en 16/03570

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [plaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 juli 2016, nummer AWB 15/1186 en 15/3152, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 2010 met dagtekening 27 november 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.051 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13.659, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 12.744. Tevens is bij beschikking € 146 heffingsrente in rekening gebracht. De aanslag en beschikkingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur met dagtekening 16 april 2015 gehandhaafd.

1.2.

Aan belanghebbende is over het jaar 2011 met dagtekening 30 december 2014 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.388 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13.866, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 12.480. Tevens is bij beschikking € 383 heffingsrente in rekening gebracht. De aanslag en beschikkingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur met dagtekening 23 februari 2015 gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is van de in 1.1 bedoelde uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep geregistreerd onder nummer AWB 15/3152. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 15 juli 2015 [Hof: dit moet zijn 15 juli 2016]:

 het beroep gegrond verklaard, voor zover het de boete betreft;

 de uitspraak op bezwaar vernietigd, voor zover het de boete betreft;

 de boete verminderd tot € 5.000;

 het beroep voor het overige ongegrond verklaard;

 de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 649,50; en

 gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan deze vergoedt.

1.4.

Belanghebbende is van de in 1.2 bedoelde uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep geregistreerd onder nummer AWB 15/1186. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 15 juli 2015 [Hof: dit moet zijn 15 juli 2016], in één geschrift vervat met de uitspraak in het beroep met nummer AWB 15/3152:

 het beroep gegrond verklaard, voor zover het de boete betreft;

 de uitspraak op bezwaar vernietigd, voor zover het de boete betreft;

 de boete verminderd tot € 5.000;

 het beroep voor het overige ongegrond verklaard; en

 de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 649,50.

1.5.

De Rechtbank heeft op 5 september 2016 een hersteluitspraak gedaan. De Rechtbank heeft zijn uitspraak van 15 juli 2016 met kenmerken 15/1186 en 15/3152 hersteld in die zin dat de datum van de in 1.3 en 1.4 bedoelde uitspraken is bepaald op 15 juli 2016.

1.6.

Tegen de in 1.3 en 1.4 bedoelde uitspraken heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het beroep met kenmerk 16/03569 heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 3 november 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B] , de heer [C] en de heer [D] .

1.9.

Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

1.10.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende was gehuwd met [E] (hierna: de ex-echtgenote). Belanghebbende en de ex-echtgenote zijn in 2005 gescheiden.

2.2.

Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Belgische Bijzondere belastinginspectie (hierna: BBI) spontaan inlichtingen verstrekt die betrekking hebben op afdrukken van microfiches (hierna: microfiches) van de KREDIETBANK LUXEMBOURG te Luxemburg (hierna KBL). Belanghebbende heeft in zijn aangiften over de onderhavige jaren geen inkomens- of vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op een rekening bij de KBL. Op basis van de gegevens, verstrekt bij de brief van 27 oktober 2000 door de BBI, is een onderzoek ingesteld door de FIOD-ECD en de Belastingdienst, later bekend geworden als het Rekeningenproject. Op de microfiches stonden onder andere de volgende regels:

“JUSTIFICATIF DES SOLDES PAR RUBRIQUES IML AU 31/01/1994

(...)

[nummer 1] TER LDO [belanghebbende] - [E] 19.707,45

[nummer 2] TER LDO [belanghebbende] - [E] 112.118,97

[nummer 3] VUE [belanghebbende] - [E] -330,29”.

2.3.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende over de jaren 1990 tot en met 2007 (navorderings)aanslagen IB/PVV opgelegd in verband met niet aangegeven (inkomen uit) in het buitenland aangehouden vermogen.

2.4.

Belanghebbende heeft op 26 februari 2012 respectievelijk 18 december 2012 zijn aangiften IB/PVV 2010 en 2011 ingediend waarbij hij een belastbaar inkomen uit werk en woning heeft aangegeven van € 27.051 respectievelijk € 27.388 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil.

2.5.

In 2013 heeft belanghebbende verklaard dat hij de in 2.2 vermelde bankrekeningen heeft geopend en dat hij deze per 25 april 2002 heeft opgeheven. Belanghebbende heeft een verklaring van de KBL overgelegd, waarin onder meer het volgende staat vermeld:

“Naar aanleiding van uw bezoek bevestigen wij u hierbij dat de rekening nr. [rekeningnummer] in onze boeken werd afgesloten op datum van 25 april 2002.”.

2.6.

Naar aanleiding van de ingediende aangiften heeft de Inspecteur bij brieven van 1 juli 2014 en 31 juli 2014 verzocht om informatie met betrekking tot – onder meer - de in 2.2 vermelde bankrekeningen.

2.7.

Met dagtekening 20 augustus 2014 heeft de Inspecteur voor de jaren 2010 en 2011 informatiebeschikkingen gegeven, aangezien belanghebbende de verzochte informatie (zie 2.6) in de zin van artikel 47 van de AWR niet heeft verstrekt. Belanghebbende heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt, zodat deze informatiebeschikkingen onherroepelijk vaststaan.

2.8.

Bij brieven van 4 november 2014 en 10 december 2014 heeft de Inspecteur een kennisgeving gestuurd van zijn voornemen om af te wijken van de ingediende aangiften IB/PVV 2010 en 2011, de op te leggen correcties, en de daarbij op te leggen boeten van 300%.

2.9.

Met dagtekening 27 november 2014 en 30 december 2014 zijn de aanslagen IB/PVV over de jaren 2010 en 2011 vastgesteld, waarbij de Inspecteur het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen heeft vastgesteld op € 13.659 (4% van (€ 362.140 -/- € 20.661)) respectievelijk € 13.866 (4% van (€ 367.457 -/- € 20.785)), alsmede boeten van 300% ten bedrage van € 12.744 en € 12.480. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen en de boeten. Bij uitspraken op bezwaar zijn de aanslagen en boeten gehandhaafd.

2.10.

Op 23 mei 2014 heeft de heer [F] als getuige ter zitting van de Rechtbank op vragen van de heer [A] onder meer het volgende verklaard:

[A] : “17. Herinnert u zich dat u, in het kader van KB-Lux op enig moment, met de heer [G] , ambtenaar van de Nederlandse Belastingdienst, hebt gesproken?”.

[F] : “Ja.”.

[A] : “18. Wanneer was dat? Als u geen herinnering aan een datum hebt, kunt u het gesprek met [G] plaatsen in het verloop van het KB-Lux onderzoek tot dan toe? Was er, toen u de heer [G] sprak, al gepubliceerd over de witwas van onrechtmatig verkregen bewijs?”.

[F] : “Dat was in 2001/2002.”.

[A] : “20. Hebt u hem telefonisch gesproken of hebt u hem ook ontmoet?”.

[F] : “Ik zal hem eerst wel telefonisch hebben gesproken en ik heb hem eenmalig ontmoet.”.

[A] : 21. “Wist u, vooraf, waarover hij met u wilde spreken?”.

[F] : “Hij was teamleider van Rekeningenproject en ik wist dat hij daarover wilde spreken.”.

[A] : “22. Hoe lang hebben die gesprekken ongeveer geduurd?”.

[F] : “Het was 1 gesprek en het duurde circa. 1 uur tot 1,5 uur.”.

[A] : 23. “Wat vroeg de heer [G] ?”.

[F] : “Hij had een aantal vragen over de stand van zaken over het strafrechtelijk onderzoek in België en over de discussie die er gaande was over de wijze waarop de documenten in handen waren gekomen van de Belgische justitie.”.

[A] : “24. Wat hebt u hem verteld?”.

[F] : “Ik kan mij niet precies herinneren wat wij hebben besproken.”.

[A] : “25. Hebt u de heer [G] geïnformeerd over het verloop van het KB-Lux-onderzoek tot dan toe? Wat hebt u hem daar over meegedeeld?”.

[F] : “Dat kan ik mij niet herinneren.”.

[A] : “26. Hebt u de heer [G] geïnformeerd over voornoemde ‘witwas’ van onrechtmatig verkregen bewijzen? Wat hebt u hem daar over meegedeeld?”

[F] : “nee de term witwassen is niet gevallen. Er is wel gesproken over de discussie die er was over de rechtmatigheid van het bewijs.”.

[A] : 27. “Hebt u, op enig moment, de heer [G] over de gang van zaken willen informeren en heeft de heer [G] gezegd: “Ik wil het niet weten”.?”.

[F] : “Dat kan ik mij niet herinneren.”.

[A] : “28. Zijn er andere punten die u over de besprekingen met de heer [G] wil zeggen?”.

[F] : “Nee.”.

[A] : “Is uw bekend dat er strafaangiften zijn gedaan tegen de onderzoeksrechter en een aantal van uw collega’s” en “was dat voor of na uw bespreking met de heer [G] ”.

[F] : “enkele jaren daarna”.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Is het gebruik van de door de Inspecteur verkregen inlichtingen rechtmatig en heeft de Inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?

  2. Zijn de aanslagen terecht met omkering van de bewijslast opgelegd?

  3. Zijn terecht aan belanghebbende boeten opgelegd?

Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslagen en vernietiging van de boetebeschikkingen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing