Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-01-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:189, 15/01054

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-01-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:189, 15/01054

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
20 januari 2017
Datum publicatie
30 maart 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:189
Formele relaties
Zaaknummer
15/01054

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft op 4 juli 2014, voorafgaand aan het indienen van haar aangifte vennootschapsbelasting 2013, de verschuldigde belasting voldaan. Op basis van de ingediende aangifte vennootschapsbelasting 2013 is een nadere voorlopige aanslag 2013 opgelegd en hierbij is belastingrente in rekening gebracht tot de dag dat de aanslag invorderbaar is. Het Hof is van oordeel dat de van toepassing zijnde wetgeving er niet toe leidt dat het tijdvak waarover belastingrente wordt berekend eindigt zodra belanghebbende vrijwillig en voorafgaand aan de formalisering van de belastingschuld een bedrag betaalt.

Voorts kan niet worden gezegd dat de wetgever, met de keuze voor een hoger percentage belastingrente voor vennootschapsbelastingplichtigen, de grenzen van de hem toekomende (ruime) beoordelingsvrijheid heeft overschreden. Er is geen sprake van een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling. Tenslotte oordeelt het Hof dat er geen ruimte bestaat om aan belanghebbende renteschade te vergoeden.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/01054

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 1 juli 2015, nummer AWB 14/6149 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde beschikking belastingrente.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is bij de voor het jaar 2013 opgelegde voorlopige aanslag in de vennootschapsbelasting tevens een beschikking belastingrente opgelegd naar een te betalen bedrag van € 301, welke beschikking, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 497. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 7 september 2016 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende de heer [A] , alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [B] , mevrouw [C] en mevrouw [D] .

1.6.

Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Met dagtekening 31 januari 2013 is aan belanghebbende een (eerste) voorlopige aanslag vennootschapsbelasting voor het kalenderjaar 2013 opgelegd ten bedrage van € 6.449, berekend naar een belastbaar bedrag groot € 32.248.

2.2.

Op 24 juli 2014 heeft belanghebbende met betrekking tot het jaar 2013 een aangifte vennootschapsbelasting ingediend naar een belastbaar bedrag van € 114.829. De ter zake verschuldigde vennootschapsbelasting bedraagt € 22.965. Na aftrek van het bedrag van de (eerste) voorlopige aanslag resteert derhalve voor het jaar 2013 € 16.516 te betalen vennootschapsbelasting.

2.3.

Het in 2.2 bedoelde bedrag van € 16.516 is door belanghebbende op 4 juli 2014 betaald aan de Belastingdienst. Op dat moment was er nog geen nadere voorlopige aanslag vennootschapsbelasting 2013 opgelegd.

2.4.

Op basis van de ingediende aangifte vennootschapsbelasting 2013 is aan belanghebbende met dagtekening 9 augustus 2014 een nadere (tweede) voorlopige aanslag vennootschapsbelasting 2013 opgelegd naar een te betalen bedrag van € 16.516. Tevens is een beschikking belastingrente afgegeven (hierna: de beschikking) waarbij belanghebbende € 301 aan belastingrente in rekening is gebracht. De belastingrente is berekend over de periode 1 juli 2014 tot en met 20 september 2014.

2.5.

Belanghebbende tekent op 29 augustus 2014 bezwaar aan tegen de beschikking. De Inspecteur heeft op 1 oktober 2014 uitspraak op bezwaar gedaan. Hierbij is het bezwaar ongegrond verklaard en is de beschikking gehandhaafd.

2.6.

Belanghebbende is op 9 oktober 2014 tegen de uitspraak van de Inspecteur van 1 oktober 2014 in beroep gekomen bij de Rechtbank.

2.7.

Partijen zijn tijdens het onderzoek ter zitting van de Rechtbank overeengekomen dat belanghebbendes bezwaarschrift van 29 augustus 2014 moet worden aangemerkt als een verzoek om herziening van de beschikking en dat belanghebbende van de beslissing van de Inspecteur op dit verzoek rechtstreeks in beroep is gekomen bij de Rechtbank.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de beschikking belastingrente terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil het antwoord op de volgende vragen:

1. Kan er over de periode 5 juli 2014 tot en met 20 september 2014 belastingrente berekend worden nu belanghebbende de verschuldigde vennootschapsbelasting voor het jaar 2013 per 4 juli 2014 heeft betaald?

2. Behelst het verschil in percentage belastingrente een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling tussen vennootschapsbelastingplichtigen en niet-vennootschapsbelastingplichtigen?

Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend in die zin dat zij meent belastingrente verschuldigd te zijn over de periode 1 juli 2014 tot en met 4 juli 2014 en de tweede vraag bevestigend hetgeen ertoe moet leiden dat belanghebbende belastingrente is verschuldigd die berekend wordt met inachtneming van een percentage van 4. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de beslissing van de Inspecteur op belanghebbendes verzoek om herziening van de beschikking en tot vermindering van de beschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing