Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-05-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1912, 13/00311
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-05-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1912, 13/00311
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 4 mei 2017
- Datum publicatie
- 28 juni 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:1912
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:817
- Zaaknummer
- 13/00311
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. 8:37 Awb, 8:40a Awb, 2:14, lid 1, Awb. Verzoek belanghebbende tot verplaatsen mondelinge behandeling Rechtbank kort vóór de zitting. Rechtbank heeft niet in strijd met de goede procesorde gehandeld door de mondelinge behandeling op de aangekondigde datum, plaats en tijdstip doorgang te laten vinden. Rechtbank hoefde afwijzing van het verzoek niet per fax of per e-mail te verzenden. Rechtbank had ongeschoonde versie van stukken moeten beoordelen voor vraag of sprake is van een 8:42 Awb-stuk. Vereiste aangiften niet gedaan door de omzetbelasting over inkomsten opgenomen in de administratie niet aan te geven en te voldoen.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00311
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 31 januari 2013, nummer AWB 12/3930, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
en
de Staat der Nederlanden (Minister van Veiligheid en Justitie),
hierna: de Minister,
betreffende na te noemen aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag, boetebeschikking en beschikking heffingsrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van € 15.232 aan belasting, alsmede bij beschikking een boete van € 7.616. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 2.868. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de naheffingsaanslag verminderd tot € 13.867 aan belasting, de boetebeschikking verminderd tot € 6.933 en de beschikking heffingsrente verminderd tot € 2.611.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 310. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 478. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
In het hoger beroepschrift heeft belanghebbende verzocht om een in het procesdossier ontbrekend stuk, namelijk het door de Inspecteur opgevraagde bestand houderschapsbelasting (zoals nadien vermeld op pagina 7, derde alinea, en pagina 8, tiende alinea, van het verweerschrift in hoger beroep), te overleggen. Het Hof heeft van dit verzoek kennis genomen en de zaak in handen gesteld van de geheimhoudingskamer.
De Inspecteur heeft bij brief van 17 december 2013 een geschoonde versie van het bestand houderschapsbelasting overgelegd. In een separate envelop heeft hij de ongeschoonde versie van het bestand aan de geheimhoudingskamer overgelegd. In de begeleidende brief heeft de Inspecteur zich onder verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op het standpunt gesteld dat alleen het Hof van de ongeschoonde versie van bedoeld bestand houderschapsbelasting kennis zal mogen nemen.
Belanghebbende heeft bij brief van 11 februari 2014 verzocht om met betrekking tot de auto met kenteken [kenteken] (ten aanzien waarvan een omzetcorrectie heeft plaatsgevonden van € 12.500) gegevens te verstrekken, waaronder de naam van de koper (nieuwe kentekenhouder).
De Inspecteur heeft bij brief van 22 mei 2014 verschillende stukken overgelegd, namelijk
(1) een ongeschoonde print van een in Excel opgemaakte query uit het bestand houderschapsbelasting;
(2) een geschoonde versie van het hiervoor genoemde bestand;
(3) een ongeschoonde afdruk van het Word-bestand dat de controlefunctionaris ter voorbereiding van de controle heeft gemaakt en waarin enige van het scherm gekopieerde regels zijn opgenomen (herkenbaar aan het hoofdlettergebruik);
(4) een ongeschoonde actuele schermprint van de resultaten van de zoekopdracht op kenteken [kenteken] , gedateerd 22 mei 2014, waaruit blijkt dat de resultaten van de zoekopdracht niet verder teruggaan dan tot 2008. Het scherm, zoals dat eruit heeft gezien in 2010, is, volgens de Inspecteur, niet te reproduceren.
Ten aanzien van de stukken genoemd onder 1, 3 en 4 heeft de Inspecteur zich, onder verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb, op geheimhouding beroepen.
De vijfde enkelvoudige belastingkamer van het Hof, optredende als “geheimhoudingskamer”, heeft op 7 januari 2016 uitspraak gedaan in de onder 1.5 en 1.7 bedoelde procedure en daarbij beslist dat
- het onder 1.7 vermelde stuk 4 geen op de zaak betrekking hebbend stuk is;
- de door de Inspecteur aangevoerde redenen voor geheimhouding van het onder 1.5 vermelde bestand houderschapsbelasting gerechtvaardigd is;
- voor het geheim houden van de persoonsgegevens (naam en adres) van de persoon op wiens naam de auto is gesteld op 30 november 2006, data, de vermeldingen van kentekens, en aantekeningen van de controleambtenaar in het onder 1.7 vermelde stuk 3 geen gewichtige reden aanwezig is en dat voor het geheim houden van de overige in dat stuk opgenomen gegevens wel een gewichtige reden aanwezig is;
en de Inspecteur verzocht om binnen de in de uitspraak beschreven termijn het onder 1.7 vermelde stuk 3, geschoond, zoals hiervoor beschreven, alsnog in het geding te brengen.
De geheimhoudingskamer heeft de zaak verwezen naar de meervoudige Kamer die de hoofdzaak behandelt en de procesdossiers, met uitzondering van de aan de geheimhoudingskamer overgelegde ongeschoonde stukken, in handen gesteld van die Kamer.
Bij brief van 9 februari 2016 heeft de Inspecteur gevolg gegeven aan de uitspraak van de geheimhoudingskamer.
De zitting heeft plaatsgehad op 16 maart 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens de Inspecteur, mevrouw [A] , mevrouw [B] en mevrouw [C] . De gemachtigde van belanghebbende heeft op 16 maart 2017 telefonisch aan de griffier te kennen gegeven dat namens belanghebbende niemand ter zitting zal verschijnen. Ter dezer zitting zijn gezamenlijk behandeld de hoger beroepzaken van belanghebbende met de kenmerken 13/00311, 16/03886 en 16/03887.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Alle aandelen van belanghebbende zijn in het bezit van [D] B.V. (hierna: [D] B.V.). De Stichting administratiekantoor [D] is op haar beurt in het bezit van de juridische eigendom van de aandelen van [D] B.V. De heer [E] heeft de economische eigendom van die aandelen en is tevens directeur van [D] B.V. [D] B.V. houdt alle aandelen in [F] B.V. en [G] B.V., welke vennootschappen zich bezighouden met de handel in gebruikte auto’s. De administratie van alle vennootschappen wordt gevoerd door de heer [H] (hierna: [H] ).
De ondernemingsactiviteiten van belanghebbende bestaan uit het verhuur van een bedrijfsverzamelgebouw, gelegen aan [adres] 3 te [vestigingsplaats] , de handel in onroerend goed en de handel in (gebruikte) auto’s. Voor die activiteiten is zij ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB).
Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar maandelijks aangiften voor de omzetbelasting gedaan. Voor elk tijdvak is een aangifte gedaan doch in die aangiften zijn - met uitzondering van het tijdvak 1 maart 2006 tot en met 31 maart 2006 (hierna: maart 2006) - geen bedragen aan omzet of aan voorbelasting ingevuld (hierna: nihilaangiften). Ten aanzien van het tijdvak maart 2006 is een bedrag van € 8.182 aangegeven. Belanghebbende heeft in januari 2010 een suppletie aangifte ingediend over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 naar een verschuldigd bedrag aan omzetbelasting van € 2.016.
Bij brief van 8 februari 2010 heeft de Inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek aangekondigd. Tijdens het onderzoek is onder andere de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting voor het onderhavige tijdvak beoordeeld. Bij brief van 28 juli 2010 heeft de Inspecteur zijn (voorlopige) bevindingen van het boekenonderzoek aan belanghebbende meegedeeld. In de brief heeft de Inspecteur het volgende geschreven:
“Samenvattend zullen voor de omzetbelasting onderstaande naheffingsaanslagen worden opgelegd:
(…)
[belanghebbende] B.V. |
Periode 1-1-2006 tot en met 31-12-2009 |
€ 165.000 |
(…)
We zijn voornemens de naheffingsaanslagen omzetbelasting op te leggen met een vergrijpboete van 50%. Er zijn onjuiste aangiften omzetbelasting ingediend (voornamelijk nihil aangiften) en uit gegevens van derden is gebleken dat de volledige omzet niet is verantwoord in de administratie. Op basis hiervan stellen we dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet.”
Het boekenonderzoek heeft geleid tot een conceptrapport, gedagtekend 30 september 2011, dat aan belanghebbende is aangeboden. In dit conceptrapport heeft de Inspecteur aan belanghebbende kenbaar gemaakt voornemens te zijn om naast de naheffingsaanslag een vergrijpboete ingevolge artikel 67f van de AWR in samenhang met paragraaf 25 en 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 op te leggen.
Naar aanleiding van de bevindingen in voormeld conceptrapport heeft de Inspecteur tussentijds, mede ter behoud van rechten, de onderhavige naheffingsaanslag met dagtekening 28 december 2011 opgelegd. Het bedrag van de naheffingsaanslag is € 15.232. Gelijktijdig is bij beschikkingen een vergrijpboete van € 7.616 opgelegd en heffingsrente in rekening gebracht van € 2.868.
Belanghebbende heeft bij brief van 20 januari 2012, ontvangen door de Inspecteur op 23 januari 2012, bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. De Inspecteur heeft, na overleg met belanghebbende, de afdoening van het bezwaarschrift aangehouden tot na het gereedkomen van het definitieve rapport.
De bevindingen van het boekenonderzoek zijn neergelegd in het definitieve rapport van 19 maart 2012 (hierna: het rapport). In het rapport is onder meer het volgende vermeld:
“Volgens de digitale administratie bedraagt de schuld omzetbelasting op 31 december 2009 € 141.771.
Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Te betalen omzetbelasting jaren 2005 en eerder |
€ 2.911 |
Te betalen omzetbelasting jaar 2006 |
€ 10.197 |
Te betalen omzetbelasting jaar 2007 |
€ 22.090 |
Te betalen omzetbelasting jaar 2008 |
€ 65.149 |
Te betalen omzetbelasting over 2009 |
€ 41.424 |
Per saldo te betalen op 31 december 2009 |
€ 141.771 |
(…)
De omzet volgens de overgelegde digitale administratie is als volgt:
2006 |
2007 |
2008 |
2009 |
|
Omzet huur (inclusief gas, water, elektra) |
167.499 |
165.607 |
165.742 |
172.329 |
Omzet auto’s |
9.500 |
79.836 |
324.744 |
299.639 |
Totaal |
176.999 |
245.443 |
490.486 |
471.968” |
De Inspecteur heeft in het rapport te kennen gegeven dat op de door belanghebbende aangegeven omzetbelasting de volgende correcties dienen plaats te vinden:
- -
-
Volgens de administratie van belanghebbende bestond iedere maand recht op aftrek van voorbelasting;
- -
-
Uit gegevens van derden blijkt dat de huurinkomsten en de in rekening gebrachte vergoeding voor gas, water, elektra en servicekosten niet volledig zijn verantwoord in de administratie van belanghebbende;
- -
-
Op basis van een vergelijking van het bestand houderschapsbelasting met de administratie van belanghebbende is gebleken dat de verkoop van een auto met kenteken [kenteken] niet is verwerkt in belanghebbendes administratie.
Op basis van deze correcties wordt in het rapport tot de volgende conclusies gekomen (alle bedragen in euro’s):
2006 |
Aangegeven OB |
Verschuldigde OB (o.b.v. administratie) |
Voorbelasting (o.b.v. administratie) |
Correctie verschuldigde OB |
Naheffing |
Januari |
0 |
0 |
1.703,14 |
2.842,14 |
1.139 |
Februari |
0 |
0 |
561,19 |
2.842,14 |
2.281 |
Maart |
8.182 |
0 |
541,68 |
2.842,14 |
-/- 5.882 |
April |
0 |
0 |
2.134,08 |
2.842,14 |
708 |
Mei |
0 |
0 |
960,60 |
2.842,14 |
1.881 |
Juni |
0 |
0 |
196,81 |
2.842,14 |
2.645 |
Juli |
0 |
0 |
596,82 |
2.842,14 |
2.245 |
Augustus |
0 |
0 |
102,63 |
2.842,14 |
2.739 |
September |
0 |
0 |
267,00 |
2.842,14 |
2.575 |
Oktober |
0 |
0 |
365,87 |
2.842,14 |
2.476 |
November |
0 |
0 |
3.466,69 |
5.217,14 |
1.750 |
December |
0 |
30.589,79 |
1.515,87 |
-/- 27.746,83 |
1.326 |
Suppletie |
2.016 |
- |
- |
- |
-/- 2.016 |
Totaal |
10.198 |
30.589,79 |
12.412,38 |
5.891,71 |
13.867 |
De Inspecteur heeft bij brief van 30 mei 2012 aan (de gemachtigde van) belanghebbende medegedeeld dat hij voornemens is de naheffingsaanslag overeenkomstig het rapport van 19 maart 2012 te verminderen tot € 13.867. Ten aanzien van het verzoek van belanghebbende om een kostenvergoeding heeft de Inspecteur het volgende geschreven:
“U hebt gevraagd om de kosten te vergoeden die uw cliënt heeft gemaakt om dit bezwaar te behandelen. U kunt een kostenvergoeding krijgen als uit de beslissing op het bezwaar blijkt dat wij onrechtmatig hebben gehandeld.
De onderhavige aanslag is opgelegd ter behoud van rechten. Dit was nodig omdat het verloop van het onderzoek (mede) door toedoen van uw cliënt het nodige oponthoud heeft gekend. U hebt ons pas laat informatie gegeven. Daarna hebben wij ons oorspronkelijke besluit herzien. De herziening komt dus niet doordat wij onrechtmatig hebben gehandeld, maar doordat wij niet alle gegevens hadden. Daarom wijs ik uw verzoek om kostenvergoeding af.”
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 6 juli 2012 het bedrag van de naheffingsaanslag verminderd tot € 13.867. De beschikkingen vergrijpboete en heffingsrente zijn dienovereenkomstig verminderd tot respectievelijk € 6.933 en € 2.611. Het verzoek om een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase heeft de Inspecteur afgewezen.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Heeft de mondelinge behandeling bij de Rechtbank terecht in ’s-Hertogenbosch plaatsgevonden?
II. Is in beroep artikel 8:42 van de Awb geschonden?
III. Dient de bewijslast te worden omgekeerd en verzwaard omdat belanghebbende niet de vereiste aangiften heeft gedaan?
IV. Is de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag vastgesteld?
V. Is de boete terecht en tot het juiste bedrag vastgesteld?
VI. Heeft belanghebbende recht op een vergoeding van door haar geleden schade?
Belanghebbende is van mening dat de vragen II en VI bevestigend moeten worden beantwoord en de vragen I, III, IV en V ontkennend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan door de Inspecteur ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert primair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank; subsidiair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging dan wel vermindering van de naheffingsaanslag, de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking en veroordeling van de Inspecteur in de kosten van bezwaar, beroep en hoger beroep. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.