Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-05-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1918, 15/00485

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-05-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1918, 15/00485

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
4 mei 2017
Datum publicatie
28 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:1918
Zaaknummer
15/00485

Inhoudsindicatie

Op basis van een in de aangifte VPB opgenomen balanspost ‘te betalen omzetbelasting’ heeft de Inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting 2007 opgelegd. Na het doen van uitspraak op bezwaar vermindert de inspecteur de naheffingsaanslag ambtshalve. Het Hof oordeelt dat de naheffingsaanslag uiteindelijk tot het juiste bedrag is opgelegd. Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat zij over 2007 meer heeft betaald. Na het opleggen van de naheffingsaanslag aan de Belastingdienst gedane betalingen zijn niet relevant voor het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof oordeelt dat van een termijnoverschrijding geen sprake is. Het Hof vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep gegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/00485

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 23 januari 2015, nummer AWB 14/469 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen naheffingsaanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 26 september 2012 en aanslagnummer [aanslagnummer 1] , over de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 32.330 aan belasting (hierna: de naheffingsaanslag), alsmede een beschikking heffingsrente ten bedrage van € 5.058. Na daartegen met dagtekening 5 november 2012 gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij uitspraak met dagtekening 15 november 2013, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 20.946, en is de beschikking heffingsrente verminderd tot € 3.277.

1.2.

Op basis van een nader ingediend stuk van belanghebbende met dagtekening 20 november 2013, heeft de Inspecteur middels een brief met dagtekening 4 december 2013 kenbaar gemaakt dat de naheffingsaanslag verder verminderd wordt tot een bedrag van € 16.069 aan belasting. Tevens is toen de beschikking heffingsrente verder verminderd.

1.3.

Belanghebbende is van de uitspraak op bezwaar in beroep gekomen middels een brief met dagtekening 28 december 2013, welke door de Inspecteur is ontvangen op 31 december 2013. De Inspecteur heeft deze brief op basis van het bepaalde in artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) doorgestuurd naar de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 318. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

1.4.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 497. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting (punt 1.6) nadere stukken ingediend. Dit betreft de brief van belanghebbende van 28 september 2015 en de brief van 1 juni 2016. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

Op 13 juni 2016 heeft het onderzoek ter zitting van het Hof plaatsgehad te ’s‑Hertogenbosch. Op deze zitting zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, de heer [A] en namens de Inspecteur, de heer [B] , de heer [C] en mevrouw [D] . De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en hiervan zijn exemplaren overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Belanghebbende heeft geen bezwaren geuit tegen overlegging van de bij de pleitnota behorende bijlagen. Belanghebbende heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een kopie overgelegd van een brief van 10 september 2013 van de Ontvanger (de heer [E] ) aan belanghebbende. Het Hof heeft ter zitting te kennen gegeven dat het het onderzoek ter zitting schorst en het vooronderzoek hervat, ook om belanghebbende de gelegenheid te bieden zich te beraden en overleg te plegen.

1.7.

Na de zitting heeft het Hof partijen bij brief van 27 juni 2016 het volgende bericht:

‘Bijgaand zend ik u ter kennisneming een afschrift van het proces-verbaal in bovenvermelde zaak.

Tijdens het onderzoek ter zitting heeft het Hof belanghebbende zijn voorlopige oordeel voorgehouden, zoals ook is opgenomen in het proces-verbaal van de zitting, dat de bewijslast wordt omgekeerd en verzwaard. Tijdens het onderzoek ter zitting is dit gebaseerd op - kort geschreven - het voorlopige oordeel, dat sprake is geweest van een niet deugdelijke administratie. Het Hof komt - op formele gronden - terug op de grondslag voor de omkering en verzwaring van de bewijslast. Het Hof houdt belanghebbende nu als voorlopig oordeel voor, dat de bewijslast wordt omgekeerd en verzwaard op grond van het voorlopige oordeel dat uit het dossier en de door belanghebbende wisselende aangeleverde cijfers volgt dat niet de vereiste aangiften zijn gedaan. Dit houdt in, zoals tijdens het onderzoek ter zitting is medegedeeld, dat belanghebbende er rekening mee moet houden dat belanghebbende dient te doen blijken - dat wil zeggen: overtuigend aan te tonen - dat, en in hoeverre, het per saldo nageheven bedrag ad € 16.069 te hoog is.’.

1.8.

Vervolgens hebben partijen stukken ingezonden, die aan de wederpartij zijn verstrekt.

1.9.

Op grond van artikel 8:58 van de Awb hebben partijen vóór de nadere zitting (punt 1.10) nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.10.

Op 10 maart 2017 heeft het nadere onderzoek ter zitting van het Hof plaatsgehad te ’s‑Hertogenbosch. Bij aanvang van de zitting zijn partijen erop gewezen, dat de meervoudige Belastingkamer tijdens het onderzoek ter zitting op 13 juni 2016 was samengesteld uit mr. drs. P. Fortuin, mr. drs. T.A. Gladpootjes en mr. H.A. Wiggers, en dat de zaak verder wordt behandeld in een gewijzigde samenstelling van de Kamer door mr. drs. P. Fortuin, mr. drs. T.A. Gladpootjes en mr. M. Harthoorn, en dat de zaak wordt voortgezet, gelet op artikel 8:64, lid 3, van de Awb, in de stand waarin zij zich bevond op 13 juni 2016. Partijen hebben verklaard daar geen bezwaar tegen te hebben. Op deze zitting zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, de heer [A] , en namens de Inspecteur, de heer [C] , mevrouw [D] en mevrouw [F] . De Inspecteur heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een kopie overgelegd van een overzicht van de (te laat) ingediende aangiften omzetbelasting in 2007.

1.11.

Het Hof heeft aan het einde van de nadere zitting het onderzoek gesloten.

1.12.

Van de zittingen is een proces-verbaal opgemaakt, die in afschrift aan partijen zijn verzonden.

1.13.

Na de sluiting van het onderzoek aan het einde van de nadere zitting heeft belanghebbende de volgende brieven aan het Hof gezonden:

-

Een tweetal (gelijkluidende) brieven met bijlage, gedagtekend 10 maart 2017 en ontvangen door het Hof op 13 maart 2017;

-

Een drietal (nagenoeg gelijkluidende) brieven met bijlage, gedagtekend 14 maart 2017 en ontvangen door het Hof op 14 maart 2017;

-

Een brief gedagtekend 10 maart 2017 en ontvangen door het Hof op 15 maart 2017;

-

Een brief met een tweetal bijlagen, gedagtekend 17 maart 2017 en ontvangen door het Hof op 20 maart 2017;

-

Een brief met een drietal bijlagen, gedagtekend 28 maart 2017 en ontvangen door het Hof op 29 maart 2017.

Het Hof heeft deze brieven opgevat als een verzoek tot heropening van het onderzoek als bedoeld in artikel 8:68 van de Awb. Op de onder 4.1 vermelde grond wijst het Hof dit verzoek af.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

In de periode 14 november 2007 tot en met 8 september 2008 is door de Belastingdienst bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. De rapportage daarvan is gedagtekend 8 september 2008 (hierna: het rapport). De reikwijdte van dit onderzoek is in het rapport als volgt omschreven:

‘Onderzocht is het aangiftebedrag en de boekhoudkundige verwerking (de aanvaardbaarheid van de aangegeven bedragen is niet onderzocht) van de aangiften:

-

omzetbelasting over het tijdvak 1 november 2006 tot en met 31 december 2007 van omzetbelastingnummer [aanslagnummer 1] ( [belanghebbende] B.V.);

-

omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 januari 2007 van omzetbelastingnummer [aanslagnummer 2] (fiscale eenheid [belanghebbende] B.V. c.s.).

(…)’.

Naar aanleiding van bedoeld boekenonderzoek heeft de controleambtenaar een correctievoorstel OB over het jaar 2007 geformuleerd van € 19.386, gebaseerd op een vergelijking van de grootboekrekeningen met de nummers [x] , [xx] en [xxx] welke in de administratie van belanghebbende aanwezig waren. De controleambtenaar heeft in eerste instantie de administratie van belanghebbende over de jaren 2005 en 2006 verworpen. In zijn brief met dagtekening 5 februari 2009 is de controleambtenaar hierop teruggekomen.

2.2.

Belanghebbende heeft in april 2009 de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2007 ingediend. Naar aanleiding van een in deze aangifte opgenomen balanspost ‘te betalen omzetbelasting’ heeft de Inspecteur aan belanghebbende de naheffingsaanslag ten bedrage van € 32.330 opgelegd. Belanghebbende heeft op 5 november 2012 bezwaar aangetekend tegen de naheffingsaanslag.

2.3.

Op 22 januari 2013 zijn de heer [A] , namens belanghebbende, en zijn echtgenote, gehoord door de Inspecteur. Het hoorverslag is gedagtekend 22 januari 2013 en belanghebbende heeft hierop middels een brief met dagtekening 6 februari 2013 gereageerd.

2.4.

In de bijlage bij haar brief van begin september 2013, door de Inspecteur ontvangen op 9 september 2013, vermeldt belanghebbende voor zover van belang het volgende:

‘Daarnaast hebben wij de werkijke omzet gedestilleerd uit de binnen gekomen betalingen. Daaruit blijkt dat netto is binnengekomen betreffende de omzet in 2007: EUR 566.762 inclusief BTW. Dit betekent een netto omzet van EUR 476.270.Onze accountant heeft opgegeven: 546.647 euro. (…)’.

2.5.

Rekening houdend met de door belanghebbende genoemde netto omzet van € 476.270 heeft de Inspecteur op 15 november 2013 uitspraak op bezwaar gedaan en hierbij heeft hij de naheffingsaanslag verminderd tot een te betalen bedrag van € 20.946. Voorts is daarbij de beschikking heffingsrente verminderd.

2.6.

Met dagtekening 13 november 2013 heeft belanghebbende een brief naar de Inspecteur gestuurd. Uit de bijlage bij deze brief blijkt voor zover hier van belang de volgende, door belanghebbende zelf opgestelde omzetbelastingberekening (‘BIJLAGE: berekening af te dragen BTW 2007’):

‘OMZET 2007 totaal incl. BTW

EUR

566.762,00

Omzet leveringen buitenland

-

EUR

4.657,00

Omzet leveringen binnenland incl. 19% BTW

EUR

562.105,00

Ontvangen BTW

EUR

89.748,00

Voorheffing 19% (opgegeven bij De Belastingen en gecheckt)

-

EUR

34.088,00

Voorheffing 6% (opgegeven bij De Belastingen en gecheckt)

-

EUR

44,00

(…)

OM PRECIES TE ZIJN IS DE SITUATIE ALS VOLGT:

BTW 2007

Ontvangen BTW

EUR

88.728,56

Voorheffing 19% (opgegeven bij De Belastingen en gecheckt)

-

EUR

34.088,00

Voorheffing 6% (opgegeven bij De Belastingen en gecheckt)

-

EUR

44,00

(…)’

2.7.

Met dagtekening 20 november 2013 heeft belanghebbende een tweede bezwaarschrift ingediend tegen de naheffingsaanslag. Middels haar brief met dagtekening 25 november 2013 heeft belanghebbende dit bezwaar, na telefonisch contact met de Inspecteur, weer ingetrokken. De Inspecteur heeft vervolgens, op verzoek van belanghebbende, de door belanghebbende overgelegde cijfermatige gegevens gecontroleerd en heeft daarna middels de brief met dagtekening 4 december 2013 kenbaar gemaakt dat de naheffingsaanslag verder, ambtshalve verminderd wordt tot een bedrag van € 16.069 aan enkelvoudige belasting en dat de beschikking heffingsrente eveneens verder verminderd wordt. De naheffingsaanslag is na bedoelde ambtshave vermindering als volgt berekend:

Omzet excl. OB

Omzet incl. OB

OB

OB uit omzet hoog

€ 472.357

€ 562.105

€ 89.748

(gebaseerd op cijfers belangh.)

Privégebruik auto - correctie OB

€ 9.479

€ 1.801

€ 91.549

Voorbelasting

€ 34.088

(gebaseerd op cijfers belangh.)

€ -34.088

€ 57.461

Reeds afgedragen OB

€ -39.591

Aanslag

€ -1.801

Na te heffen OB

€ 16.069

2.8.

Met dagtekening 3 december 2013 heeft belanghebbende naar eigen zeggen een brief verstuurd naar de Inspecteur. De Inspecteur stelt deze brief niet ontvangen te hebben. Een kopie van deze brief is als bijlage gevoegd bij de brief die belanghebbende op 30 april 2014 heeft verstuurd naar de Rechtbank. De bijlage bij de brief van 3 december 2013 vermeldt dezelfde cijfermatige opstelling als genoemd in 2.6 hiervoor.

2.9.

Met dagtekening 28 december 2013, door de Inspecteur ontvangen op 31 december 2013, heeft belanghebbende nogmaals bezwaar aangetekend tegen de “boeterente naheffingsaanslag OB 2007”. De Inspecteur heeft deze brief aangemerkt als een beroepschrift gericht tegen de uitspraak op bezwaar met dagtekening 15 november 2013 en heeft op basis van het bepaalde in artikel 6:15 van de Awb dit beroepschrift doorgestuurd naar de Rechtbank.

2.10.

Na de eerste zitting bij het Hof op 13 juni 2016 (punt 1.6) zijn partijen met elkaar in overleg getreden en hebben partijen voorts via e-mail met elkaar gecorrespondeerd. In een e-mail van 13 juli 2016 gericht aan de Inspecteur heeft belanghebbende het standpunt ingenomen dat de omzet buitenland verhoogd dient te worden met een bedrag groot € 1.800 betreffende transportkosten. De door belanghebbende ter zake aan de Inspecteur overgelegde factuur ziet op transportkosten betreffende een binnenlandse levering.

2.11.

Op 5 augustus 2016 heeft het Hof een op 3 augustus 2016 gedagtekende brief van belanghebbende ontvangen waarin belanghebbende verzoekt om mediation. In deze brief merkt belanghebbende voorts voor zover van belang op:

-

dat het verschil tussen de in punt 2.6. genoemde posten »Ontvangen BTW« van respectievelijk € 89.748 en € 88.728,56 verklaard moet worden doordat de Inspecteur ten onrechte de »Omzet leveringen buitenland« niet van het omzetbedrag exclusief omzetbelasting van € 472.357 heeft afgetrokken. De omzet 2007 exclusief omzetbelasting bedraagt alsdan € 466.992;

-

dat de voordruk omzetbelasting 2007 € 34.088 bedraagt en dat belanghebbende over 2007 reeds aan omzetbelasting een bedrag groot € 39.591 heeft voldaan;

-

dat de omzetbelasting groot € 2.079, welke is gerelateerd aan betalingskortingen welke afnemers van belanghebbende in 2007 hebben ontvangen en waarvoor belanghebbende geen creditnota’s heeft uitgereikt, ten onrechte door de Inspecteur is mee gerekend en ten onrechte door belanghebbende is afgedragen;

-

dat de omzetbelasting groot € 3.796, welke door belanghebbende nimmer is ontvangen van haar failliete afnemer “ [bedrijf] B.V.”, en welke omzetbelasting wel door belanghebbende is afgedragen, aan belanghebbende moet worden terugbetaald door de Inspecteur.

2.12.

Op 15 september 2016 heeft het Hof een schriftelijke reactie van de Inspecteur ontvangen op de brief van 3 augustus 2016 van belanghebbende. Uit deze reactie van de Inspecteur blijkt dat tussen partijen niet meer in geschil zijn het bedrag aan voordruk omzetbelasting 2007 groot € 34.088 en het bedrag groot € 39.591 dat belanghebbende over 2007 reeds aan omzetbelasting heeft voldaan. In de brief van 15 september 2016 is de Inspecteur verder ingegaan op de resterende geschilpunten.

2.13.

Belanghebbende heeft middels haar brief gedagtekend 16 oktober 2016 gereageerd op de brief van 15 september 2016 van de Inspecteur. In haar brief heeft belanghebbende haar verzoek aan het Hof herhaald tot het aanwijzen van een mediator. Voorts heeft belanghebbende in haar brief bevestigd dat tussen partijen niet meer in geschil zijn het bedrag aan voordruk omzetbelasting 2007 groot € 34.088 en het bedrag groot € 39.591 dat belanghebbende over 2007 reeds aan omzetbelasting heeft voldaan. Het Hof heeft partijen op 26 oktober 2016 bericht dat het geen aanleiding heeft gevonden om het verzoek van belanghebbende tot het inschakelen van een mediator in te willigen.

2.14.

Op 22 februari 2017 heeft het Hof van belanghebbende een brief met bijlagen ontvangen. Uit deze brief blijkt van een bedrag aan voordruk omzetbelasting 2007 groot € 34.122 en blijkt voorts van een nieuwe berekening door belanghebbende van de met omzetbelasting belaste omzet. Tenslotte heeft belanghebbende in deze brief gesteld dat het bedrag van de omzet buitenland (0% omzetbelastingtarief) ad € 4.657 afkomstig is van de Belastingdienst, terwijl uit de boekhouding van belanghebbende een bedrag van € 6.428 omzet buitenland blijkt.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zittingen is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zittingen opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep.

4 Gronden

5 Beslissing