Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-05-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1920, 15/01038, 15/01039 en 15/01040
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-05-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1920, 15/01038, 15/01039 en 15/01040
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 4 mei 2017
- Datum publicatie
- 28 juni 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:1920
- Zaaknummer
- 15/01038, 15/01039 en 15/01040
Inhoudsindicatie
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende niet voldaan heeft aan de op haar rustende bewijslast dat er meer rente is verschuldigd c.q. betaald dan is verantwoord in de verlies- en winstrekening van de VOF. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende bovendien niet het bewijs geleverd dat de met die rente samenhangende geldleningen als zakelijk te etiketteren geldleningen hebben te gelden.
Uitspraak
Team belastingrecht
meervoudige Belastingkamer
Kenmerken: 15/01038, 15/01039 en 15/01040
Uitspraak op de hoger beroepen van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 1 juli 2015, nummers AWB 14/2070, AWB 14/2071 en AWB 14/2072 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te noemen aanslagen en beschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een te betalen bedrag van € NIHIL; daarbij is het verzamelinkomen bepaald op negatief € 2.245. Voorts is aan belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd naar een te betalen bedrag van € NIHIL. Tot slot is aan belanghebbende voor het jaar 2010 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een te betalen bedrag van € NIHIL; daarbij is het verzamelinkomen vastgesteld op € 0. Vervolgens heeft de Inspecteur een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2007 tot en met 2010 van belanghebbende en haar echtgenoot en naar de aangiften omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2010. Naar aanleiding van dat boekenonderzoek heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV voor het jaar 2009 verminderd met een bedrag van € 1.962, bestaande uit € 1.781 uitbetaling heffingskortingen en € 181 te vergoeden heffingsrente, waarbij het verzamelinkomen is vastgesteld op € 2.582; is een navorderingsaanslag Zvw voor het jaar 2009 opgelegd naar een bedrag van € 123, uitgaande van een bijdrage-inkomen van € 2.582, en is een bedrag van € 12 aan heffingsrente in rekening gebracht; en is een nieuwe beschikking afgegeven voor de aanslag IB/PVV voor het jaar 2010, waarbij de aanslag ongewijzigd is gebleven, alsook het vastgestelde verzamelinkomen; enkel de arbeidstoeslag is verhoogd van € 4 naar € 125.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de aanslag IB/PVV voor het jaar 2009 verder verminderd met € 212 door de heffingskorting te verhogen met € 7 en de te vergoeden heffingsrente te bepalen op € 205 en is de navorderingsaanslag Zvw 2009 verminderd met € 58 door de bijdrage Zvw te bepalen op € 70 en het in rekening te brengen bedrag aan heffingsrente op € 7. De aanslag IB/PVV 2010 is gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van de beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende per beroep een griffierecht geheven van € 45.
De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraken heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van die beroepen heeft de griffier van belanghebbende in de zaak met hofkenmerk 15/01038 een griffierecht geheven van € 123.
De Inspecteur heeft in alle zaken een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.
De zitting heeft plaatsgehad op 20 januari 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Gelijktijdig zijn de zaken van belanghebbende en die van haar echtgenoot (hofkenmerken 15/01050 tot en met 15/01052) behandeld. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende, de heer [A] , echtgenoot van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B] en mevrouw [C] .
De echtgenoot van belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek in alle zaken gesloten.
Van het verhandelde ter zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in de zaken de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende drijft een administratie- en advieskantoor. Zij drijft de onderneming in de vorm van een vennootschap onder firma (hierna: de VOF) met haar echtgenoot. Belanghebbende en haar echtgenoot zijn beiden voor 50% gerechtigd tot de winst van de VOF. Naast de activiteiten in de VOF vinden administratie- en adviesactiviteiten plaats in [bedrijf] B.V. (hierna: de BV).
Eind jaren ’80, beginjaren ’90, hebben belanghebbende en haar echtgenoot een onroerende zaak laten bouwen, bestaande uit een woonhuis, [adres 1] 10-A te [woonplaats] , en een kantoorgedeelte, [adres 1] 10 te [woonplaats] (woonhuis en kantoorgedeelte tezamen hierna: de onroerende zaak). De onderneming werd uitgeoefend op het adres [adres 1] 10 te [woonplaats] . Belanghebbende en haar echtgenoot woonden op het adres [adres 1] 10-A.
Bij ingebruikneming van de onroerende zaak is het kantoorgedeelte, welke 35% van de waarde van de onroerende zaak vormt, aangemerkt als ondernemingsvermogen en het woongedeelte als privévermogen. De onroerende zaak is gefinancierd met vreemd vermogen. Aan het kantoorgedeelte is 35% van de destijds afgesloten hypotheek, zijnde € 58.991, toegerekend.
Belanghebbende en haar echtgenoot hebben omstreeks het jaar 2014 de onroerende zaak met een fors verlies moeten verkopen, omdat zij niet langer aan hun verplichtingen konden voldoen.
In de loop der jaren is de hypotheek gevestigd op de onroerende zaak fors toegenomen. Op 11 februari 2008 is een hypotheek op de onroerende zaak gevestigd van € 445.000. Met die verkregen hypothecaire lening is tal van kredieten, leningen en de reeds op de onroerende zaak gevestigde hypotheek afgelost.
In 2012 heeft de Belastingdienst een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2007 tot en met 2010 van belanghebbende en haar echtgenoot en naar de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2010. Naar aanleiding van dat onderzoek zijn diverse correcties voorgesteld, welke onder meer hebben geresulteerd in de navorderingsaanslag Zvw 2009 en correcties op de reeds opgelegde aanslagen IB/PVV 2009 en 2010 (zie onderdeel 1.1.).
Tijdens het boekenonderzoek heeft de Inspecteur geconstateerd dat de volgende hypothecaire leningen o/g per 31 december 2010 op de balans van de VOF waren opgenomen:
- Hypotheek Rabobank [nummer 1] , groot € 58.991;
- Hypotheek [nummer 2] , groot € 10.259;
- Hypotheek Zwitserleven [nummer 3] (hierna: de lening Zwitserleven), groot € 112.996.
De Inspecteur heeft vastgesteld dat de verantwoording van deze leningen niet overeenstemde met de feiten, omdat de hypotheek Rabobank, groot € 58.991 en de hypotheek, groot € 10.259 inmiddels waren afgelost middels de verstrekking van een nieuwe hypothecaire lening van Hypotrust, [nummer 4] (hierna: de lening Hypotrust), groot € 455.000.
De Inspecteur heeft het totaal bedrag van voornoemde hypothecaire leningen als privévermogen aangemerkt, behoudens het oorspronkelijk aan het kantoorgedeelte toegerekende bedrag van € 58.991. De rente betrekking hebbende op de door de Inspecteur als privévermogen geëtiketteerde hypothecaire leningen zijn bij het bepalen van de winst van de VOF gecorrigeerd (2009: € 2.675, 2010: € 3.100).
Voorts heeft de Inspecteur een drietal leningen die door cliënten aan de VOF zouden zijn verstrekt, en die door belanghebbende en haar echtgenoot als ondernemingsvermogen van de VOF zijn aangemerkt, als privévermogen aangemerkt. Het betreffen leningen die zouden zijn verstrekt door:
- de heer [D] (hierna: [D] ), groot € 60.000;
- de heer [E] (hierna: [E] ), groot € 25.000;
- de heer [F] (hierna: [F] ), groot € 10.000.
Belanghebbende is tegen de, naar aanleiding van de hierboven beschreven bevindingen, opgelegde navorderingsaanslag en de gecorrigeerde aanslagen (zie onderdeel 1.1.) in bezwaar gekomen, waarna de echtgenoot van belanghebbende met de Inspecteur in gesprek is geraakt. Als resultaat van deze gesprekken is een vaststellingsovereenkomst gesloten. Partijen bij de vaststellingsovereenkomst zijn de BV, belanghebbende, haar echtgenoot en de Inspecteur.
In de vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat het aanbod van de Inspecteur geldt tot 17 januari 2014. Bij schrijven van 23 januari 2014 deelt de echtgenoot van belanghebbende de Inspecteur mede dat hij, mede namens de BV en belanghebbende, de vaststellingsovereenkomst aan de Inspecteur doet toekomen. Bij schrijven van 30 januari 2014 stuurt de Inspecteur de echtgenoot van belanghebbende de ondertekende vaststellingsovereenkomst retour. Als datum is vermeld 29 januari 2014; de vaststellingsovereenkomst is ondertekend door de echtgenoot van belanghebbende, namens zichzelf en de BV, door belanghebbende, en, namens de Inspecteur door [G] en [H] .
Voor zover in hoger beroep relevant, heeft de vaststellingsovereenkomst betrekking op de (navorderings)aanslagen IB/PVV voor de jaren 2007 tot en met 2010. In de vaststellingsovereenkomst is onder meer overeengekomen dat de door de Inspecteur aangebrachte rentecorrecties van € 2.675 voor het jaar 2009 en € 3.100 voor het jaar 2010 komen te vervallen, dat deze vermindering voor 50% ten goede komt aan belanghebbende en voor 50% aan haar echtgenoot en dat de correcties die door de controlerend ambtenaar zijn aangebracht op het eigen vermogen van de firmanten zoals die staan op de balans van de VOF komen te vervallen.
In het onder 2.5.2 vermelde schrijven van 23 januari 2014 van de echtgenoot van belanghebbende heeft de echtgenoot van belanghebbende een voorbehoud gemaakt, namelijk:
‘Voor de IB zijn de drie opgenomen leningen van klanten zakelijke leningen. De rente daarvoor is dan ook zakelijke onkosten. De nog niet in de winst en verliesrekening geboekte rente mag alsnog geboekt worden in jaarrekening van het betreffende jaar of van 2014. Op dit punt doe ik dus een verzoek om de nog niet ingevoerde en niet betaalde rente over deze leningen van klanten in aftrek te brengen. Dit is dus in feite een voorbehoud voor de vaststellingsovereenkomst.
De hypotheekrente is in zijn geheel aftrekbaar. Een deel in de onderneming en deel bij het punt inkomsten uit eigen woning.’
In het eveneens onder 2.5.2 vermelde schrijven van 30 januari 2014 van de Inspecteur reageert de Inspecteur op het schrijven van 23 januari 2014 door, voor zover te dezen van belang, te schrijven:
‘Voorts verzoek ik u een overzicht te geven van de rentekosten (per jaar) die u alsnog wilt opvoeren. De regels van goed koopmansgebruik zijn beslissend voor de vraag in welk jaar de rentelast moet of kan worden genomen.
Voorts wil ik nog opmerken dat in de kostensfeer de foutenleer niet van toepassing is.
(…)
Wanneer ik de aanvullende informatie omtrent de rentekosten heb ontvangen, dan zal ik dit eventueel meegenomen kunnen worden met de afwerking van de bezwaarschriften inkomstenbelasting.’
Gedagtekend 28 maart 2014, 29 maart 2014 en 31 maart 2014 doet de Inspecteur uitspraak op bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2009, de navorderingsaanslag Zvw 2009 respectievelijk de aanslag IB/PVV 2010.
Gedagtekend 30 maart 2014 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen voornoemde uitspraken op bezwaar. Blijkens de beroepschriften zijn de beroepen ingesteld, omdat nog geen rekening is gehouden met aftrekbare rente verschuldigd dan wel betaald ter zake van ‘enkele leningen (die) geëtiketteerd zouden blijven als zakelijke leningen’.
Nadat de beroepen zijn ingesteld hebben partijen, in het bijzonder de Inspecteur, gepoogd een gang naar de rechter te vermijden. De Inspecteur heeft belanghebbende en haar echtgenoot meerdere keren in de gelegenheid gesteld om inzichtelijk te maken tot welke bedragen de VOF rente verschuldigd is aan [D] , [E] en [F] in de jaren 2007 tot en met 2010, teneinde deze rente alsnog in aanmerking te nemen.
Op 14 april 2014, twee weken na het instellen van de beroepen door belanghebbende, neemt de Inspecteur contact op met de echtgenoot van belanghebbende inzake de onder 2.8.1 vermelde rente. Gedagtekend 19 april 2014, ingekomen bij de Inspecteur op 25 april 2014 stuurt de echtgenoot van belanghebbende de Inspecteur een overzicht van de rente voor het jaar 2008. Uit dit overzicht blijkt niet tot welke bedragen de VOF aan [D] , [E] en [F] rente verschuldigd is. Op 15 mei 2014 bevestigt de Inspecteur dat op 20 juni 2014 een boekenonderzoek zal worden ingesteld om zodoende, op het kantoor van belanghebbende en haar echtgenoot, te beoordelen of, en zo ja tot welke bedragen, over de jaren 2007 tot en met 2011 rente in aanmerking kan worden genomen.
Op 20 juni 2014 heeft bij belanghebbende en haar echtgenoot een boekenonderzoek plaatsgevonden. Van dit onderzoek is een verslag opgemaakt. Uit dat verslag blijkt dat ter discussie staan de lening Hypotrust, de lening Zwitserleven en de leningen verschuldigd aan [D] , [E] en [F] .
In het verslag is vermeld dat de echtgenoot zich niet goed op het boekenonderzoek heeft voorbereid. Vastgesteld wordt dat er verschillen zijn tussen zakelijke schulden zoals die blijken uit de jaarstukken en de zakelijke schulden, zoals verantwoord in de aangiften. Voorts kunnen belanghebbende en haar echtgenoot tijdens het boekenonderzoek niet de verschillen verklaren tussen de ten laste van de winst gebrachte rente en de rente, zoals die is opgenomen op de renteoverzichten.
Tijdens het boekenonderzoek komt aan het licht dat de echtgenoot van belanghebbende een procedure heeft lopen tegen (enkele van) zijn broers en zussen inzake de erfenis van zijn overleden vader. Een succesvol verloop van die procedure zou de financiële zorgen van belanghebbende en haar echtgenoot in hoge mate verlichten en hen in staat stellen om hun schuld aan de Ontvanger van, naar de echtgenoot van belanghebbende stelt, ongeveer € 80.000 te voldoen. In dat geval overwegen belanghebbende en haar echtgenoot hun beroep tegen de onderhavige (navorderings)aanslagen in te trekken. Op 23 juni 2014 zou inzake voornoemde erfrechtelijke procedure door de Rechtbank een zitting zijn gepland.
Mede in verband met het vorenstaande spreken de Inspecteur en de echtgenoot van belanghebbende af dat belanghebbende en haar echtgenoot de Rechtbank zullen verzoeken de belastingzaken nummers AWB 14/2070, AWB 14/2071 en AWB 14/2072 aan te houden.
Door tussenkomst van de Inspecteur wordt uiteindelijk uitstel van de behandeling van de onderhavige belastingzaken verkregen van de Rechtbank. De Inspecteur krijgt uitstel tot het indienen van een verweerschrift tot 31 december 2014.
Op 30 juli 2014 informeert de Inspecteur per mail naar de ontwikkelingen inzake de procedure aangaande de erfenis van de overleden vader van belanghebbendes echtgenoot. Eveneens op 30 juli 2014 antwoordt de echtgenoot van belanghebbende dat de zitting in de genoemde procedure is aangehouden, eerst tot 24 juli 2014 en vervolgens tot 27 augustus 2014.
Bij mail van 2 oktober 2014 informeert de Inspecteur wederom naar de stand van zaken inzake de erfrechtelijke procedure en deelt mede dat, als belanghebbende en haar echtgenoot niet afzien van het beroep tegen de onderhavige (navorderings)aanslagen, hij overzichten wenst te ontvangen van de leningen zoals die op balans van de VOF staan per 31 december 2008, 31 december 2009 en 31 december 2010, alsmede een overzicht van de ter zake van die leningen betaalde rente in de jaren 2009 en 2010 en de rente die is betaald dan wel schuldig is gebleven op de leningen van [D] , [E] en [F] . Op 15 oktober 2010 antwoordt de echtgenoot van belanghebbende dat in de procedure van zijn overleden vader op zijn vroegst over zes weken meer duidelijkheid kan worden verschaft en dat hij volgende week verder gaat met het opzoeken van de gevraagde informatie.
Op 13 november 2014 informeert de Inspecteur wederom bij de echtgenoot van belanghebbende over de stand van zaken en wijst hij er, nogmaals, op de in de mail van 15 oktober 2014 beloofde informatie te willen ontvangen. Eveneens op 13 november 2014 antwoordt de echtgenoot van belanghebbende dat hij tot 5 januari 2015 in Portugal verblijft en niet bij zijn dossier in [woonplaats] kan. Ten aanzien van de erfeniskwestie meldt de echtgenoot van belanghebbende dat de comparitie in de eerste drie maanden van 2015 staat gepland. De echtgenoot van belanghebbende besluit zijn mail met de mededeling dat hij zo vlug mogelijk op de zaak terugkomt.
De Inspecteur heeft hierna zijn pogingen om informatie te verkrijgen gestaakt en de Rechtbank bij schrijven van 17 december 2014 geïnformeerd dat hij er niet in is geslaagd om de noodzakelijke gegevens boven water te krijgen.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag: kan belanghebbende voor de jaren 2009 en 2010 additioneel 50% van € 13.898,61 respectievelijk van € 12.356,63 als rentelasten in mindering brengen op haar aandeel in de winst van de VOF?
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting is daaraan, zakelijk weergegeven, door partijen het volgende toegevoegd:
Belanghebbendes echtgenoot
- -
-
Ik woon thans, samen met mijn echtgenote, in [woonplaats] , [adres 2] 23, bij mijn dochter. Daar kunnen de uitspraken van uw Hof naartoe gezonden worden.
- -
-
Op uw vraag of de aan [D] , [E] en [F] verschuldigde rentebedragen zijn betaald, antwoord ik u dat soms een bedrag is betaald. Dat de betaling stokte komt door die erfeniskwestie.
- -
-
Ik heb geld geleend, onder andere van cliënten en door middel van het ophogen van de hypotheek, om de onderneming overeind te houden. Dat ik dat heb gedaan, is aannemelijk. Ik hoef ook alleen maar aannemelijk te maken, en daaraan heb ik voldaan. Aannemelijk maken, is iets anders dan bewijzen.
- -
-
Ik zie in dat de rentebetaling aan Hypotrust in de aangifte van mijn echtgenote dubbel in aftrek is gebracht, namelijk als rente eigen woning in de aangifte IB/PVV 2010 en nogmaals in het renteoverzicht 2010. Dat is ten onrechte gebeurd.
- -
-
Sommige van de door mij opgevoerde bedragen betreffen schattingen. Zo is het in het renteoverzicht van het jaar 2010 opgenomen bedrag van € 10.000 ter zake van de AMRO en ING geschat. Maar het is wel een schatting aan de lage kant.
Inspecteur
- -
-
Het punt van de interne compensatie laat ik vallen. Uw Hof wijst mij er terecht op dat wij met het sluiten van de vaststellingsovereenkomst de aftrekbaarheid van de rente op de lening Hypotrust in wezen hebben aanvaard.
- -
-
Voor enkele aanslagen vraag ik mij af of er wel een belang is voor belanghebbende. Het belang dat belanghebbende heeft bij bepaalde (navorderings)aanslagen is de vaststelling van het nog te verrekenen verlies. Ik vermoed echter dat de verliezen niet formeel zijn vastgesteld. Maar ik zal het belang verder niet ter discussie stellen en er dus vanuit gaan dat belanghebbende voor alle ter discussie staande (navorderings)aanslagen een belang heeft.
- -
-
Ik vind het spijtig dat het hier tot een rechtszaak heeft moeten komen, omdat we alles geprobeerd hebben om de bewijsstukken boven tafel te krijgen.
Belanghebbende concludeert tot een verlaging c.q. vernietiging van de navorderingsaanslag Zvw 2009 en, naar het Hof begrijpt, tot de vaststelling van een lager verzamelinkomen c.q. verlies IB/PVV over de jaren 2009 en 2010.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de Rechtbank.